Sow for yourself righteousness, reap the fruit of steadfast love; break up your fallow ground, for it is the time to seek the Lord, that He may come and rain salvation upon you (Hosea 10:12).

zondag 16 oktober 2011

Het is goed, zo

- Kom, zegt hij fluisterend, nu weer naar huis. Je hebt je rust nodig.
- Nog even, zegt ze, en haar dromerige blik dwaalt over de duinen links van haar, over het strand, waar nog enkele mensen lopen, in de verte. En ze zuigt het beeld op van de miljoenen glinsteringen op het water van de zee, de zon weerspiegelend, die als een rode bal net daarboven in het blauw van de hemel hangt.
- Zo mooi ... zo vol leven, vol beweging, altijd maar door.

Zijn hart krimpt ineen. Hij bijt zich op de lip. Zijn greep om haar schouder wordt vaster.
Ze voelt het, zoals ze altijd alles voelt, kijkt om naar hem, ziet de tranen in zijn ogen, die hij knipperend probeert terug te dringen.

- Beeld van de eeuwigheid, belofte van de toekomst ...

Hij zwijgt, staart naar hetzelfde beeld, maar ziet niet wat zij ziet, begrijpt niet wat ze wil zeggen.
Hij worstelt alleen maar met zichzelf, met haar kwetsbaarheid, hier bij het water, de herinneringen die boven komen drijven, toen alles nog mooi en vrolijk en vol beloften was.

Is dit nu het leven? Afscheid nemen van elkaar? Loslaten wat je liefhebt? Is dit nu het doel: pijn voelen tot in de diepste uithoeken van je hart, je ziel, je wezen? Smerige, hartverscheurende, akelige, ondraaglijke pijn?

Na een half uur, als de zon is weggezakt, kleuren toverend van oranje, geel en rood, de hemel in vuur en vlam zettend, een half uur van zwijgend hand in hand en ieder vervuld van de eigen gedachten, draaien ze zich eensgezind om, wandelen rustig door het mulle zand terug naar de duinovergang. Gaan zitten op een bankje, haar hoofd op zijn schouder, zijn arm om haar rug. Ondergaan de schemering die langzaam neerdaalt.

Geen zuchtje wind. Geen mens meer te zien. Alleen een schip wat langzaam van rechts naar links over de horizon schuift. Rechts het bleke gelaat van de maan. Hier en daar een verdwaalde ster al te zien.

- De nacht komt, zegt hij tenslotte, gelaten. Maar schrikt tegelijk van de dubbele betekenis.
- Ja, dat is waar. Maar toch ben ik niet bang. Ik heb geleefd. Ik heb lief. Ik heb jou lief. En ik weet ...
- Ssstt, niet zeggen, slikt hij. Nog niet, denkt hij. Ik ben er nog niet aan toe. Nog lang niet. Ik kan het niet accepteren.
- Waarom niet? Ze draait haar hoofd, maar hij ziet alleen nog het glinsteren van haar ogen, de mooie, altijd twinkelende en tegelijk droevige reflectie in haar ogen, wat hij altijd zo aantrekkelijk heeft gevonden. Het raakt hem weer, nog steeds, opnieuw ...
- Ik kan niet zonder je, klinkt het dan stamelend en schor.
- Natuurlijk, niet, dat snap ik. En toch, we hebben het samen goed gehad. Er is veel moois geweest. Dat mogen we toch koesteren? En er wacht nog veel meer op me. Op mij, straks, binnenkort. Maar ook op jou, straks, later ... Dat geloof je toch?
- Ja, dat geloof ik wel. Maar het doet zo'n pijn. Nu al. En ik weet niet ...
- Sssttt, fluistert zij dan. Hij zorgt voor jou, dan, dat weet ik zeker. Net zoals Hij nu voor mij zorgt. Elke keer, elke dag, elk moment. Daar vertrouw ik op ...

Het is bijna donker nu. Ze moeten echt gaan, het pad naar de auto zien te vinden. In de verte ziet hij de lantaarns achter zich, als hij zijn hoofd omdraait. Ze staan langzaam op. Slaken allebei tegelijk een zucht. Lachen dan toch even.

- Het is goed, zo, zegt ze en ze staan heel even met de armen om elkaar heen geslagen, voelen elkaars warmte en ademhaling. Geven elkaar een lange kus. Draaien zich dan om, het strand en de zee in de rug, lopen het pad op, het eerste lichtpuntje tegemoet.

- Het is goed zo, denkt hij. Zijn ene hand heeft die van haar vast, de andere is tot een vuist gebald.

Langaam, heel langzaam, terwijl ze verder lopen, ontspant de vuist zich, heft hij zijn hand ter hoogte van zijn middel, spreidt de vingers, houdt hem open, ontvangend. Dan, zonder dat ze het ziet, draait hij de muis van zijn hand, heft zijn hand nog hoger.
- Dank U God, dat ik het geloven mag.
En hij zegent de nacht, die voor hem ligt.

De strijd is gestreden. De morgen roept.

(Geschreven n.a.v. het sterven van een vrouw uit de gemeente deze week, Rika, op de leeftijd van 40 jaar)

1 opmerking: