De zon schijnt en de vogels fluiten, de lente is zich al een aantal weken, laat maar voorzichtig, aan het openbaren en ontwortelen, de temperatuur stijgt, als het niet regent en de zon begint te schijnen. Tevreden kijk je naar de tijd en grijpt er naar, om haar in een potje te stoppen, vast te houden, te verzegelen. Als onder een glazen stolp, om de tijd te bevriezen, als het ware te vereeuwigen.
Maar het lukt niet, zij glijdt als vloeibaar water door je vingers, als wit glinsterzand uitgestrooid op het tapijt van het verleden, als gestolde herinneringenketen achterwaarts uitgespreid over de wegen van weleer.
Wat je grijpen wil, is al weer voorbij, voor je er erg in hebt.
En zo knopen wij onze herinneringen aan elkaar doorheen de tijd van leven, die vervliegt in ongrijpbaarheid. Maar zelfs onze herinneringen zijn niet een echte doorlopende keten, maar meer af en toe bevroren plaatjes, ingekleurd naar eigen gevoel en ontvankelijkheid van het oorspronkelijk moment zelf en overgoten met een sausje steeds dikkere heimwee, naarmate zij langer geleden zijn. Of wellicht zijn ze er wel, die herinneringen, diep weggeborgen en opgeslagen, maar weggeglipt uit het geheugen en bewustzijn, in vergetelheid en onbeduidendheid.
En wat er komt, wat voor je ligt, op de weg van het leven, is onbekend en ongewis.
Het kan nog alle kanten op.
Het is niet te plannen of te voorspellen. Niet altijd en nooit geheel, want er zijn anderen die ons tijdpad kruisen en invloed uitoefenen en er zijn onvoorziene omstandigheden, die kunnen sturen of in de war gooien, en zo de uitgedachte toekomst niet tot beleefd verleden kunnen laten leiden. Vaak vervluchtigen alle plannen en wordt gedachte maakbaarheid haast automatisch genivelleerd tot steeds herhaalde zekerheid, de dagelijkse routine van de voorspelbaarheid.