Het leven is een vallei, een kloof tussen steile wanden.Vanuit die vallei van veelal oppervlakkigheid en aanraakbaarheid zoek ik voortdurend mijn weg omhoog. Richt ik telkens weer mijn ogen op de toppen van de bergen, als vast oriëntatiepunt Als volgend doel in een totaal onvoorbereid en altijd weer verrassend stap-voor-stappenplan.
En verder, hoger reikt mijn blik, voorbij het zichtbare van aanschouwen, droom ik mijn droom van fantasie, verder dan het voorstellingsvermogen reiken kan. Tracht naar het onzienlijke te vliegen. Om uit te stijgen boven de tijdelijkheid, de materie, het leven, de dood.
Er is geen weg, geen platgetreden pad, zelfs geen wegwijzers. Het is een weg van alleen, van vallen en opstaan, van ontdekken en uitvinden, van doelen zoeken, van beelden najagen, van metaforen verwerkelijken, voorzover al mogelijk, dan toch slechts ten dele.
Er zitten onzichtbare gordijnen voor het schilderij van die andere realiteit, er is een mist die het uitzicht omfloerst en aan het oog onttrekt. Er is een sluier van grijs, grauw en gewoon over het landschap, het volgebouwde, volgestouwde, doodgeslagen, ontmenselijkte stadsgezicht, waardoor het echte leven onbereikbaar lijkt geworden. Maar mijn hart verlangt er toch naar het te zien.
Ondertussen, terwijl ik aan het dromen ben, terwijl verlangens mij bestormen, terwijl ik graaf in fantasie, terwijl ik luchtkastelen bouw van mooie woorden, loop ik met lemen voeten, struikelend, tastend en zoekend, over de hobbelige weg van het leven. Het gewone, dagelijkse leven. Het ritme van de vaste plekken, daden, werkzaamheden. De mensen die ik elke dag ontmoet, waarmee ik spreek, waarnaar ik luister, die deel uitmaken van mijn zichtbare en o zo tastbare omgeving. Vrouw en kinderen, familie, werk, netwerk van kerk en maatschappij. Hobbelt het allemaal van heel oppervlakkig en dagelijksheid naar soms ook heel diep. Komen signalen voortdurend binnen. Moeten dingen gewoon gebeuren. Leeft het leven zichzelf.
Ik observeer.
Ik registreer.
Ik heb aandacht.
Ik ben opmerkzaam.
Ik leef in het nu.
Ik leer.
Ik ervaar.
Ik sla op.
Ik neem deel.
Ik ben.
Ik sta met beide benen in het leven.
Ik ben een mens.
Ik ben thuis, op de aarde, mijn wereld, mijn kleine, redelijk afgeschermde plekje op deze prachtige wereld. Mijn veilige vallei van kennen en herkennen.
En toch. Toch knaagt er iets. Toch wringt er iets. Toch gebeurt er iets, continu, zonder ophouden, voortdurend. Er is een extra dimensie in het leven van elke dag. De steile wanden van de kloof weerkaatsen steeds weer de innerlijke, ongeziene signalen die mijn binnenste uitzend.
Ik leef ook van binnen.
Ik voel.
Ik denk.
Ik vind.
Ik worstel.
Ik zie dingen die niet goed gaan.
Ik doe dingen die niet goed zijn.
Ik vorm een mening.
Ik bedenk.
Ik interpreteer.
Ik negeer.
Ik beoordeel.
Ik heb lief.
Ik waardeer.
Ik herken.
Ik vergeef.
Ik droom.
Ik verlang.
Ik fantaseer.
Ik ben een geest, een ziel.
Ik ben onrustig.
Ik ben onderweg.
Ik ben niet thuis.
Ik wil meer, verder, dieper.
Ik graaf, altijd, overal.
Ik zoek, ongelooflijk, onophoudelijk.
Maar dat is mensen eigen, dat zit in ons, zo zijn we, gemaakt of geworden. Soms zie je mensen, waarvan je vermoed, dat ze leeg zouden kunnen zijn, die dit niet kennen. Maar vaker ervaar je herkenning, ontmoet je mensen, die dit beamen, onderkennen. Echte ontmoetingen. Samen leren oplopen.
Maar dan nog. Wat zoek je? Waar graaf je naar? Welke kant wil je op? Als je het tijdelijke, breekbare, ophoudelijke wilt overstijgen, waar vlieg je dan heen?
Ik lees.
Ik zoek.
Ik herken.
Ik graaf, steeds dieper.
Ik twijfel, steeds meer.
Ik ontken.
Ik vlucht.
Ik stel ter discussie.
Ik geloof.
Ik weet zeker.
Ik bid.
Ik vertrouw.
Ik reageer.
Ik zucht.
Ik worstel.
Ik zing.
Ik luister naar de stilte.
Ik verwonder me.
Ik verdiep me.
Ik leg de werkelijkheid vast.
Ik probeer woorden te vinden.
Ik word lyrisch.
Ik dicht.
Ik droom.
Ik overstijg de werkelijkheid.
Ik leef van genade.
Ik herken God in alles om mij heen.
Ik verbaas mij over Zijn verborgenheid.
Ik word klein.
Ik kniel.
Ik luister.
Ik zie de natuur.
Ik zie beelden.
Ik herken structuren.
Ik wacht.
Ik wacht heel lang.
Ik vind rust in onrust.
Ik luister steeds weer, opnieuw, dieper, naar de stilte.
Ik moet nog zoveel leren.
Ik wil nog zoveel weten.
Ik word oud, ontegenzeggelijk.
Ik verlang, steeds meer.
De vallei zit in mijn hoofd, in mijn lijf, in mijn geest, in mijn leven.
Het leven is een worsteling, een zoektocht, een doolhof, een verborgenheid. Het mooiste moet nog komen. De verte lonkt. De toekomst roept. Maar het gaat nu nog om het nu. Om de aansluiting met de werkelijkheid. Om de stappen die je zet. Om de weg die je gaat. Om de mensen die je ontmoet, dagelijks, anderen soms incidenteel. Het gaat om je lijf, je lichaam, je daden.
Maar wel in samenhang, in combinatie, in evenwicht. Vervlochten tot één geheel. De hele mens. Het complete 'ik'. Met lichaam, geest en ziel. Met alle dagen en een verre toekomst. Met je benen in de modder en je hoofd in de wolken.
In de vallei van de dood naar de bergen verlangen, het verborgen leven verder weg.
In de mensen om je heen God leren zien, herkennen, ontmoeten.
Herrie en rust.
Bezig zijn en stil leren worden.
God liefhebben en de mensen.
Woorden zoeken om de werkelijkheid weer te geven, maar ook om de andere realiteit te benoemen.
Dromen van leven, leven in je dromen, waarmaken, verbeelden, inzichtelijkheid zoeken.
God.
En ik.
Wat God toch in mij ziet ...
Waarom ik God toch steeds zoek ...
Wat een weg.
Wat een leven.
Wat moeilijk.
Wat lastig.
Maar ook, wat mooi, wat diep, wat ongelooflijk.
Een worsteling met een gouden randje.
Een weg met valkuilen, die ooit ergens heen leidt.
Een hoop die niet beschamen zal.
Kom, luister, lees, herken, loop mee, vind de uitgang in het doolhof, zing, vecht, worstel.
Kom, laten we elkaar, lopende weg, ontmoeten, ondersteunen, overeind helpen, de weg wijzen.
Kom, laten we samen gaan, dromen, verlangen, uitzien, geloven.
Kom mee ...
Kom ook ...
Kom om te gaan.
Ga om te komen.
Gekomen om te gaan.
Gegaan om te komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten