Toen ik nog bij mijn ouders thuis woonde, was er wel eens een sporadisch moment dat we 's avonds op de bank met elkaar in een min of meer diepzinnige discussie verzeild raakten. Voor mijn gevoel kon dat wel uren duren. En terwijl we daarmee doende waren, viel langzaam de schemering in. Maar niemand voelde de behoefte om een lampje aan te doen. Elk licht zou de intieme sfeer verbreken. Opstaan uit de kring betekende het einde aan de betovering van het moment. Een langgerekt moment van schemeren.
Toch weet je dat er een keer een eind aan komt, want de tijd gaat door.
Maar dat tergend trage moment, dat alles langzaam vergrijst en minder zichtbaar wordt, en telkens een verglijdend moment langer duurt, steeds aan elkaar gebreide momenten, dat is een bepaalde sfeer, die je kan omvatten en omhullen in een warme deken van gevoel. Die je je nu nog herinneren kunt. Voor de geest halen, als was het gisteren.
Maar het blijft een proces. Zoals ook de avond vallen kan in de buitenlucht, het licht langzaam wegtrekkend, uitdovend in steeds warmere kleuren, tot alleen de horizon nog een egaal verglijdende lichtnuance laat zien en de hemel boven je al lang duister is. En andersom natuurlijk, als 's morgens bij het ontwaken van de dag al wat je niet ziet ook weer langzaam onthuld wordt en in het licht gezet.
In het woord 'sluimeren' proef ik een beetje dezelfde sfeer.
Maar dan niet in een proces van licht naar donker, of andersom.
Maar meer een continue staat van schemer, een toestand van weggestopt zijn.
Voor het oog verborgen, in een half wakend bewustzijnsniveau.
Tussen waken en slapen, tussen waken en dromen.
Het moment dat je zo moe bent, dat je even op de bank gaat liggen, alle geluiden uit de kamer dringen nog tot je door, maar je bent aan het dommelen en doezelen.
Je kunt er ook nog een andere betekenis in vinden, in dat woord sluimeren.
Als iets verborgen blijft.
Het ligt onder de oppervlakte.
Het wacht.
Op het moment van openbaring.
Met ingehouden adem.
Voorbestemd om te ontluiken.
Zoals zaad, ooit gestrooid door de boer, wacht op het licht, op het vocht, op de warmte, op de zomer.
Heel lang lijkt er niets te gebeuren.
Voor het oog blijft alles hetzelfde.
Totdat uiteindelijk de kiemkracht gaat werken, in ettelijke dagen of weken dat kleine, onooglijke zaadje uitgroeit, ongezien wortel schiet, de kop opsteekt, uitgroeit tot een plant, die het licht opzoekt, die bloesem wil laten zien en die ook vrucht zal dragen.
De potentie is er al, aanwezig in de fase van sluimeren.
Onzichtbaar voor het oog.
Ingebakken in de genen.
Elke cel een doel op zich.
Alle kansen liggen nog open.
Het wacht.
Het heeft heel veel geduld.
De ontlading volgt, met kracht.
Zo.
Zo zijn wij ook.
Mensen met potentie.
Wezens met geschonken gaven.
Diep begraven.
Ver weggestopt.
Verborgen.
Wachtend op ontdekking.
Ontplooiing.
Dromen, diep van binnen, met geduld gekweekt.
Verlangen, langzaam gevoed, elke dag te eten gekregen, van licht voorzien.
Teer en zuiver.
Fragiel en uiterst kwetsbaar.
Sluimerend.
Wachtend.
Doezelend.
Dommelend.
We zijn gemaakt, geworden, geschapen, naar het beeld van God.
De God die alles kan.
Die alles maakte, in vele variaties soortenrijkdom.
We lijken op Hem.
Het kan nog alle kanten op met ons.
Er liggen ongekend mogelijkheden te wachten.
Te broeden.
Te sudderen.
Te smeulen.
Vaardigheden, luchtkastelen, broeinesten, vreugdevuur, verhalen, vergezichten, ontdekkingsreizen, vreemde zeeën van geluk, schilderachtige taferelen, intense dansmuziek.
Er is helaas ook een andere kant in ons, een tegenkracht, die ons telkens weer doet grijpen naar wat voor ogen is.
Zichtbaar, tastbaar, maakbaar.
Breekbaar, eindig, doelloos, leeg.
Het blinkt en het schittert, dus het trekt de aandacht van onze ogen.
Maar het verduistert tegelijk ons hart.
Het vertroebelt onze ziel.
Het leidt af.
Het misleidt.
Het vreet aan ons.
Het vreet ons op.
Het sterft af.
En als de ene kant groeit, slinkt de andere.
Een strijd op leven en dood.
De machten van goed en kwaad.
Een intens gevecht van duister dat wil verblinden, tegen licht dat leven zoekt.
Het maakt ons rusteloos.
Altijd.
Wat we niet zien kunnen, wat van waarde is, wil rijpen.
Diep van binnen.
Het wortelt.
Het neigt.
Het krijgt betekenis.
Het laaft zich aan de stilte.
Het wacht op wijze woorden.
Het hijgt naar waarheid.
Het lonkt naar de eeuwigheid.
Want daar zijn we voor gemaakt.
Het is in ons hart gelegd.
Het mooie is dat het aanstekelijk werkt.
We kunnen elkaar doen ontwaken, latente gaven wakker maken.
Liefde en verdraagzaamheid ontketenen werelden in de ander.
We warmen ons aan elkaar, trekken ons op, voelen intens.
Maar er is meer.
Nog veel meer.
Meer mysterie in de diepte van het leven.
Er wacht een nieuwe aarde, onder het kleed van oppervlakkigheid.
Er sluimert een nabije hemel, verborgen achter de tent van tijdelijkheid.
Onzichtbaar voor ogen.
Te ver weg voor sterfelijkheid.
Maar zo dichtbij, zo voor de hand liggend, zo sluimerend verstopt achter het logische en denkbare, dat het ons verbazen zal, later, verder dan ons bestaan, hoe het onder onze ogen werd voorbereid, werd ingeleid, werd toebereid, werd klaar gemaakt.
Hoe het groeide naar zijn doel.
Hoe naast onze werkelijkheid, er doorheen, er omheen, zich een andere realiteit had gevlecht, dooraderd, omgeven, doordesemd, als een droom waar we een rol in speelden, terwijl we sliepen.
Waar ook andere krachten een rol in speelden.
Onopgemerkt.
Ongeëvenaard.
Verborgen in potentie, verduisterd voor begrip, omfloerst tegen herkenning.
Een broeierig bestaan.
Weet je, er sluimert iets.
Er rust iets in de schemering.
Er ruist bijzonderheid in de windstilte van de geest.
Onrustig, glimmend, sterrenstof.
Verborgen onder duizend zorgen.
Pure poëzie.
Een fontein van licht.
Zullen we eens gaan wandelen naar dat diep verborgen licht?
Zullen we ons maar niet blindstaren op beperkingen en bezwaren?
Zullen we samen eens dieper gaan graven?
Zullen we blazen wat we kunnen?
Zullen we de wind gaan vangen?
Zullen we het smeulend vuurtje opstoken?
Zullen we wolken regenen?
Zullen we zoeken naar geloof?
Zullen we onze ogen eens dichtdoen, onze handen leegmaken?
Zullen we de tijd eens nemen?
Zullen we het onuitputtelijke eens tellen?
Zullen we eens delen wat we hebben?
Zullen we eens luisteren naar elkaar?
Zullen we elkaar eens openbreken?
Zullen we opbreken?
Zullen we zwerven in vrijheid?
Zullen we gaan vliegen?
Zeer Mooi om bij weg te dromen. Today ti's THANKSGIVING in America, a HolyDay. I was born on Thanksgiving and made a Poem about it :
BeantwoordenVerwijderenThanksgiving Day
I was born on Thanksgiving
my brother came out winning
I was the surprise turkey
and came out pretty perky
I thank You Lord for my life
for the easy and the strife
for the hardships and the struggle
it saved me from the worldly bubble
Thankful for the love I know
which empowers me to show
that no matter the years I measure
l view life as the greatest treasure
Let me, My Master and My Savior
celebrate through thankful behavior
many many more Thanksgiving days
following Your footsteps and Your ways.
Amen
Rita Biesemans November 21 2011