In het grote broze metaforenbos loop je een beetje stram over een veelheid van gevallen bladeren, knisperend onder je voeten. Het pad is verborgen, aan het oog onttrokken. Nog niet alles heeft los gelaten, de takken worden steeds meer zichtbaar, de schraalheid verschilt wezenlijk van boom tot boom.
Het oogt allemaal somber, omdat grijze wolken het licht hebben getemperd, de sfeer hebben gedempt. De vogels lijken vertrokken of in winterslaap. Af en toe vliegt er één verschrikt op en fladdert tussen de bomen weg, uit het zicht voor je goed en wel doorhebt dat het leven verandert.
Af en toe sta je even stil om een verkleurende herinnering, net voor het los zal laten, in ogenschouw te nemen, te proeven, te mijmeren over de herfst van het leven, die kou en mist met zich meebrengt, pijn en vertroebelend zicht. Te voelen met je handen, zacht de levenslijnen nalopend met je vingers.
Leven is herinneren.
Leven is mysterie.
Leven is voelen.
Ademen met je lichaam wat er rondom je gebeurt.
Ondergaan wat is geweest.
Laten komen wat verborgen is.
Terug uit in de tijd.
Het pad dat je loopt lijkt verdacht veel op de weg die je al hebt afgelopen. Toch is elk gevallen blad een unieke herinnering. Een ontmoeting, een gebeurtenis, een gesprek. In je onschuld heb je gezaaid en gezwegen, gestuurd en gekregen. Nu buitelen ze tijdloos over elkaar heen. Gedachten dwarrelen door je onrustige hoofd, sommige ontketenen gevoelens in je rusteloze hart. Geuren roepen verwarde beelden op. De staken van de bomen brengen herinneringen aan voorbijgangers boven, sommige doen zeer, andere zijn ver weggeëbd.
Leven is herinneren.
Leven is koesteren.
Leven is liefhebben.
Leven is delen.
Het is klam en vochtig.
Het is stil en bedompt.
Het ruikt naar rottingsprocessen.
De wind heeft huisgehouden en ontworteld, soms moet je klauteren en klimmen. Nog zijn her en der paddenstoelen in groepen te ontwaren, de meeste inmiddels half vergaan. Ook parasieten op afval verrotten uiteindelijk in wegebbende glorie.
Gelukkig maar, het bos is niet steriel.
Het leeft.
En het risico van leven is nu eenmaal doodgaan.
Plastic zal nooit wuiven, leven, buigen, groeien, bloeien, vrucht dragen, verkleuren, vallen.
Maar het leven is wel rafelig.
En onvoorspelbaar.
Je kunt zo maar verdwalen.
Het kan soms zomaar pijn doen.
Het duister kan zo maar toeslaan.
Nu lijkt het juist lichter te worden. Af en toe lispelt de wind door de bladeren, brengt beweging in de restjes blad, licht breekbare geluiden, dromerig van kleur lijkt alles te worden. Zilverachtig licht. Gemêleerde kleurtinten ontworstelen zich langzaam aan de grijsheid. De dag breekt door, het volle leven werkt zich te voorschijn. Je bemerkt dat een zekere onrust en lichte gejaagdheid bij jezelf toenemen. Alsof er nog veel gedaan moet worden, alsof er meerdere taken liggen te wachten. De vogels zijn rusteloos geworden. Vliegen af en aan, als wapperende woorden. Van tak naar tak. Zingen het hoogste lied.
Nu, met het volle licht dat door de bladeren dringt, lijken de kleuren meer indringend te worden, lijken de bomen voller te worden van het bladerdak. Het licht dringt minder fel door, maar wat zich nestelt is feller en nadrukkelijk aanwezig. Je moet je ogen knijpen voor de fontein, de oase vanachter de bomenwoestijn.
Het is hard werken geblazen tussen de losse bladeren en je leest overmatig proza en veelzijdige poëzie, je slaat het op en mijmert en slentert en drentelt en overweegt. Je selecteert en redeneert en probeert te scheiden en te bewaren wat van waarde is. Maar het is te veel. Veel te veel. Overdadigheid heerst. Het goud verzinkt tussen het zilver en het zilver verkorrelt langzaam in een weldadige mengelmoes van overbodigheid, het is een vrolijke, maar uiterst onsamenhangende drab van kennis en herkenning, gevoelens en verdieping, losse handvatten en quasi-diepzinnigheden. Het graaft wel, maar niet diep. Het beklijft niet, het verzandt. Het stroomt over. Mateloos. Althans, zo lijkt het.
Leven is bouwen.
Leven is bloeien.
Leven is zaaien.
De wind is inmiddels aangewakkerd en doet de bomen zwoegen, buigen, zweven. Het fluistert hardnekkig door de kruinen en kweekt herinneringen, weekt geschiedenis los als vage materie. Het lijkt of er ver weg een onsamenhangend lied wordt gezongen, mijmerend en verbaasd herken je de melodie, maar de woorden ken je niet. Het roept onschuld op, je wordt er naar toe gelokt, als waren het vroege jeugdherinneringen.
De hemel lijkt nu weer meer zichtbaar te worden. En het licht milder. Een sfeer van mysterie en ongeduldige leergierigheid. Er zit speelsheid in je bloed, je voelt het bij het lopen en voor je het goed en wel beseft zing je onbekommerd een lied, dat echoënd tussen de bomen verdwijnt, huppel je voetje voor voetje door het spannende bos. Een lichte cadans als levendige dans, een diepe melodie, een simpel liedje van nietszeggende woorden.
Je wordt er warm van.
Het doet je wat.
Je koestert de geborgenheid die het uitstraalt.
Je krijgt er tranen van in je ogen.
En dan zie je haar weer. Ze zingt je lied mee. Je moeder. Er zindert ontroering in je hart. Is ze dat? Was ze zo? Deed ze dat met mij?
Het wordt heel licht nu, de bomenrijen, de herinneringen vervagen. De weg gaat als het ware steeds dichter naar het licht toe. Kleuren smelten ineen.
Je voelt een hand om jouw hand.
Jouw hele kleine handje.
Een strelende hand door je haar.
Het wordt mistig.
Het wordt stiller en stiller.
Er lispelt een zegen door de hoogste bladeren. Er klinken stille vogelgeluiden van boven door, ze komen van heel ver.
Je wordt gewiegd.
Langzaam.
Er wordt geneuried.
Zacht.
Je haalt adem.
Gerust.
Tevreden.
Slaperig.
Moe.
Het leven is een herinnering waar je naar terugkeert.
Waar je doorheen moet.
Die je los moet laten.
Soms kan het leven pijn doen.
Want je kunt niet zomaar los laten.
Het scheurt je ziel open.
Het rukt je hart los.
Het rammelt aan je fundamenten.
Je goedbedoelde zekerheden.
De eerste ademtocht.
Een schorre schreeuw door de nacht.
Pijn.
Terug naar het begin.
Het donker in.
Voordat je bestond.
Voordat genade zich openbaarde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten