Sow for yourself righteousness, reap the fruit of steadfast love; break up your fallow ground, for it is the time to seek the Lord, that He may come and rain salvation upon you (Hosea 10:12).

zaterdag 19 mei 2012

Wonderlijk

'Zou voor de Heer iets te wonderlijk zijn?', het is de titel van een kinderliedje van Elly en Rikkert. Een eenvoudige vraag. Je hoort het een kind vragen, in overgave zingen. Hij gelooft dat God alles kan. Simpel. Geen discussie mogelijk.
Zit je in het donker? Jezus zal er zijn. Is je hart vol zonde? Jezus maakt het rein.
Zou voor de Heer iets te wonderlijk zijn?
Kijk je weer zo somber, Jezus maakt je blij. Zit je vastgebonden. Jezus maakt je vrij
Zou voor de Heer iets te wonderlijk zijn?
Dan wordt alles anders, kan je zoveel meer. Kijk eens wat je aandurft, samen met de Heer
Zou voor de Heer iets te wonderlijk zijn?
Geloven wij het ook? Of zijn we zo geconditioneerd, zo afgericht, zo vastgeroest, zo kleingelovig, dat we ons in alle omstandigheden neerleggen bij de bestaande situatie? De status quo. Het lot. Alles is vastgelegd. Karma. Noodlot.

Of verdwalen in het tegenovergestelde en volgen we daarom cursussen over geloven in jezelf? Positief denken. Bidden we het gebed van Jabes om een rijke zegen? Zoeken we in alle onzin naar een spoortje zin? Negeren we mensen om engelen te zoeken, zoeken we het goddelijke in materie, maken we van geld ons geluk, en ruilen we liefde in voor kille sex?

In ieder geval.

De wereld lijkt vastgeroest in bepaalde patronen. Groepen staan tegenover elkaar met verschillende denkwijzen, strategieën of aanvalsplannen en zullen het nooit eens worden. Zelfs het Nederlandse poldermodel lijkt uitgewerkt. De glans is er af. Het is onmogelijk gebleken de crisis af te wenden met alle mogelijk middelen. En de morele crisis is al te ver doorgesijpeld om het tijd te keren. Zelfs de bewustzijnspoging van Jan-Peter Balkenende voor een herstel van normen en waarden, lijkt al lang en breed te zijn vergeten, sterker nog, het heeft eerder averechts gewerkt. De korte lontjes zijn openbaar en ongeremd geworden. Decadentie is de nieuwe norm, want er is geen norm meer.

En is er eens iemand met een visie, met een succesvol lijkend idee, met een hoger ideaal, ja, dan branden we hem af. Geen hoofden boven het maaiveld uit, alstublieft. Gelijkheidsdenken is de norm. Meegaan met de kudde. Samen naar de afgrond. Wijs of niet wijs. Het kon niet anders.

En in de kerk? We consumeren en hebben muren opgetrokken. Onneembare bastions en veilig lijkende havens tegelijk. Vroeger vuurden we nog wel eens ongerichte pijlen op elkaar af, maar ook dat heeft geen zin meer. Vrijblijvendheid lijkt troef. Leden hebben soms onderling contact, er is een vrij breed gedeeld verlangen naar vernieuwen en herleven, maar de structuren houden het tegen. Het kost te veel moeite. De weg lijkt onbegaanbaar, eeuwig durend, bezaaid met voetangels en gevoeligheden, om ooit maar een glimp van uitzicht te krijgen op zelfs maar het begin van een streven tot daadwerkelijke eenheid.

En als we individueel, in onze kennissen- of familiekring getroffen worden door ziekte, of er zelf me te maken krijgen, dan rennen we van dokter naar ziekenhuis, wachten tot we een ons wegen. Sturen elkaar kaartjes met bemoedigende teksten.

Maar, bidden we ook? Zijn we in ons leven ook nog wel eens afhankelijk? Roepen we God aan? Durven we te erkennen dat we het niet meer weten? Dat we te kort schieten? Dat de samenleving niet maakbaar is? Dat ....?

Het wonderlijke met de boven aangehaalde woorden, uit dat kinderliedje, is, dat die niet worden uitgesproken door David, of door wie dan ook, als voorbeeld-gelovige voor ons, kleingelovigen of misschien wel ongelovigen. Als voorbeeld ter navolging. Als oproep in wonderen te geloven, of ze in ieder geval te zien, om ons heen, in ons, onder ons, buiten ons ....

God zelf spreekt ze uit.

In het begin van onze Bijbel. Tegenover Abraham. Hij kondigt een onmogelijkheid aan, waar zowel Sara als Abraham om moeten lachen. En toch gebeurt het, precies een jaar later, zoals voorspeld. Een zoon voor een oude man en een vrouw, die de overgang al lang voorbij is. In het verband van die toezegging, vooraf dus, staan deze woorden.
'Zou er iets voor de HEER te wonderlijk zijn?' (Gen. 18 : 14)
Als je verschillende vertalingen naast elkaar legt, zie je dat in de ene vertaling 'te wonderlijk' staat en in de andere 'onmogelijk'. Wonderen zijn onmogelijk. Maar alleen in onze ogen. Omdat het tegen de ons bekende 'natuurwetten' ingaat. Natuurwetten die door God zijn ingesteld. Die Hij daarom ook kan ontlopen, opheffen  of tijdelijk onderbreken.

Het is zo simpel.

God kan alles. Tegen alle regels en wetten ingaan. Onmogelijke dingen doen. Onnavolgbaar. Iets uit niets. Elke lente weer. Zichzelf tot mens verlagen en beperken. Geboren worden. Water in wijn veranderen. Zieken genezen. Lopen over water. Opstaan uit de dood. Nieuw leven inblazen. Vuur oprakelen. Vuur maken. Bewegingen ontlokken. De Geest geven.

Wij niet, wij zijn beperkt. Gebonden aan de aarde. Aan ruimte en tijd. Plaatsgebonden. Lichaamsvast. Met beide benen op de grond. Nuchter. We hebben alles onder ogen zien, bestudeerd, verklaard, een plekje gegeven, vastgelehd in wetten en regels, vormen en tradities, structuren en aannames, wetenschappelijk onderzocht, ingekaderd. Benoemd. Bemeten. Beperkt.

Het is de combinatie van die twee, een mens die tot God roept en God, die mensen in wil schakelen, die verder kan gaan dan wat voor ogen is, buiten de gebaande wegen kan treden, geloven tegen beter weten in, redden wat niet te redden is.

Geloven we dat nog? Simpel. Kinderlijk. Eenvoudig. Direct.

Drinken we die woorden op, als we ze lezen, eeuwenoude, maar gloedvolle, zeer vernieuwende oneliners, zeer gedurfde opwekkingsliederen, bidden we mee met de onmogelijkheidsbidders, worstelen we mee aan de troon van Alwetendheid?

Aan het eind van je Latijn gekomen, kan je ziel soms de woorden horen, lezen, drinken, van een Jood, met de wonderlijke naam Jezus, Jeshua, Messias, Christus. Hij durfde het ongedurfde uit te spreken, het onmogelijke, het altijd maar vragen oproepende spreekwoordelijke Godswoord:
Jezus keek hen aan en antwoordde hun: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk.’ (Matth. 19 : 26)
Toch snappen we dat nog wel, als we geloven, als we vertrouwen. In zekere zin. Er is verschil. Natuurlijk. 

Maar, het gaat nog verder. Nog onmogelijker. Nog tegendraadser.
Toen zei Jezus tegen hem: ‘Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ (Mark. 9 : 23)
Hij legt de bal bij ons ...!

Monden vallen open, harten kloppen sneller, muren vallen weg, bergen slinken zienderogen. Als wij willen.

Zegt Hij.

Ai, dat wordt een moeilijke opdracht. Oeps, daar komen veel vragen boven borrelen. Man, dat kan toch helemaal niet? Dat is toch echt onmogelijk, onmenselijk, onhaalbaar?

Het zit niet in onze haalbaarheid, in onze explosieve kracht, in onze daden, in onze maakbaarheid, daar ben ik van overtuigd. Zelfs niet in de grootheid van ons geloof. Het kernpunt ligt in onze afhankelijkheid van God. In ons biddend leven met Hem. In ons ingeplugd zijn in Zijn mogelijkheden, zijn Bron van grootsheid en scheppende kracht.

Laten we meer bidden en minder doen. Laten we meer afbreken en meer delen. Laten we meer uitgaan in plaats van bouwen. Op onmogelijke plaatsen. Langs vreemde wegen. Bij vieze, gebroken en ontspoorde mensen, die toch dichter bij ons blijken te staan dan we dachten. Laten we minder hechten aan materie en meer aan mensen. Laten we geloven in bloemen die kunnen bloeien, midden in de winter. Laten we bidden om heilige onrust, om diepe bewogenheid. Laten we meer namen noemen in onze gebeden.

Laten we voor onmogelijkheden bidden. Tot de God die alles mogelijk maakt. Maar Die daar ook mensen voor wil inschakelen. Als boodschappers, als wegwijzers, als Zijn handen, als troostbrengers, als luisteraars, als voedseldelers.

Als woordenvanonmogelijkheiddoorgevers. Van de Goddiealleskan. Voor de mensendienietsmeerhebben.
'Zie, Ik ben de HEER, de God van al wat leeft. Is er ook maar iets dat voor Mij onmogelijk is?' (Jer 32 : 27)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten