Schemerig is het als hij het pad oploopt, dat al slingerend omhoog voert, de berg op. De opkomende zon vermoedt hij aan de andere kant. De wolken boven zijn hoofd weerkaatsen het licht en vangen het in pastelkleuren. Het zweet parelt van zijn hoofd. Zijn adem gaat sneller en sneller. Het wordt licht in zijn hoofd. Hij wil wel vlugger gaan lopen, maar het gaat in feite steeds langzamer. Gedreven strompelt hij voort, af en toe bukkend voor de takken van de bomen. De vogels fluiten, maar hij hoort het amper. Hoe hoger hij komt, hoe dunner de begroeiing wordt. Tot hij ten slotte alleen nog maar rotsen ontwaart en open veld, lang gras en hier en daar een struik, wat verdwaalde bergbloemen.
Het is bijna volledig daglicht als de weg weer wat minder steil wordt, wat betekent dat hij bijna bij de top is gekomen. De hemel is strakblauw, geen wolkje te ontdekken. Geen begroeiing meer hier, Ook geen vogels meer te bekennen. Zijn borstkas gaat zwaar op en neer en hij heeft het gevoel zijn adem tot in zijn tenen te kunnen ervaren.
En plotseling is daar dan het zonlicht, vol in zijn ogen. Hij knippert, maar door zijn oogleden heen lijkt hij verblind te worden. En weg is zijn ademhaling. Stilte, alleen maar stilte. Diepe, intense, duidelijk waarneembare innerlijke rust. Zijn evenwichtsorganen nemen een trage zweefduik waar. En hij ruikt iets, nadrukkelijk maar ondefinieerbaar. Alsof hij het tegelijk ook proeft, op het puntje van zijn tong.
Hij hoort iets, maar gek genoeg maakt het geen geluid. Een fluistering, een onhoorbare, lichte stem, een stille, tintelende ritseling van kristallen grashalmen in slow-motion. Vaag begint er iets te dagen. Langzaam aan ontwaart hij iets in de kluwen van verwarring die hem is overvallen, zonder dat het hem echt ongerust maakt. Er is een verbaasd herkennen, maar het dringt niet tot hem door, van wat precies.
Slaapt hij? Droomt hij? Of heeft hij juist al die tijd geslapen, wordt hij nu pas wakker?
Weer die geluidloze fluistering, vlak bij hem, rondom hem ... Zachtfluweel pastellicht dringt door zijn oogleden, die nog steeds dicht zijn. Kan hij dit moment vasthouden? Even nog, denkbeeldig inademen ...?
Is dit geluk? Wat gebeurt er, wat is dit, waarom gebeurt er niets, maar voelt hij zo veel? Wat ...?
En dan weet hij het, wat er gezegd wordt, wat iemand hem wil laten weten, zonder dat er woorden zijn. Hij hoort zijn eigen naam noemen, beter gezegd, hij neemt hem waar. Het ontroert hem diep, het vult zijn hele lijf, zijn wezen, zijn ik. Er blijkt liefde uit. Waardering. Erkenning.
Het roept herinneringen in hem wakker, van heel ver, diep weggestopt. Zijn moeder, die hem roept, als kleine jongen. Tranen lopen over zijn wangen, als hij het beeld weer helder voor zijn geestesoog krijgt.
Ja, dat was geluk, toen. En ja, dat is wat hem nu ontroert. Tot zijn wezen roept. Tot de werkelijkheid doet terugkeren. Het wezenlijke van het leven. Hij wil lachen, hij wil roepen, hij wil huppelen.
Maar hij kan niet. Er is iets. Alleen weet hij niet wat precies.
Wat is dit? Waar is hij? Wat gebeurt er? Ontgaat hem iets?
Waarom is de stilte zo diep ...?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten