Soms zie je het in de natuur.
Waar je elke dag langskomt.
Wordt je aandacht getrokken.
Valt het op.
Komt het binnen.
Een rubberen afwateringspijp. Ligt er al heel lang, te midden van groen van gras en planten, te midden van de kleuren van het landschap en de bloemen. Bijna één met de omringende natuur.
We kennen die gelijkenis van het zaad, wat niet landt in de grond, maar op de harde rots, op de platgetreden paden of te midden van overwoekerend onkruid.
Maar hier zien we het omgekeerde. Zaad dat zich hecht aan tegennatuurlijkheid. Rubber. Kunststof. Onvruchtbare bodem.
Zou je denken.
Maar met geduld, met regen, met het licht van de zon, tussen de luwte van twee treurwilgen, na lang wachten, is er iets tevoorschijn gekomen.
Leven uit dood.
Natuur op tegennatuurlijkheid.
Mogelijkheid op onmogelijkheid.
Het wonder van het schijnbaar gewone.
Taaie teerheid.
En even verder.
Resten van een planken afzetting in een klein meertje.
Dood hout.
Al lang geleden ontworteld.
Overspoeld door kabbelend water.
Maar ook hier, zaadje gehecht, geduld betracht, lang gewacht.
Kop opgestoken.
Licht gevangen.
De lucht in gegroeid.
De hemel gezocht.
Zo is dat ook met geloven.
Wat wij niet kunnen.
Wat ons tekort schiet.
Uit handen valt.
Ontbeert.
Wat wordt bedolven onder materie.
En bedrijvigheid.
Wat verdwaalt waar wij bij zijn.
Dat wordt gezaaid in liefde.
Gevoed.
Gekoesterd.
Ontstoken.
Ontvlamd.
Tegen de verdrukking in.
Tegen verwachting in.
Tegendraads.
Onverwacht.
We hechten ons aan het onzichtbare.
Steels, voorzichtig, aarzelend, struikelend, verlegen.
Met kleine stapjes.
We zoeken de stilte.
We vangen het licht.
We lezen van wonderen.
We horen van het ongewone.
We zien voorbij de onbeperkte mogelijkheden.
Nog verder dan de onuitputtelijke voorraden.
Want we geloven in het onmogelijke.
We hebben verhalen gelezen.
Worden er in mee genomen.
Worden er in opgenomen.
Worden meegevoerd.
Op wonderlijke wegen.
Over de zee zonder horizon.
Ook als het licht uitgaat.
Door donkere dalen.
Tegen bergen van twijfel op.
Als de wind ons de adem beneemt.
Als we vallen.
Want we weten.
Want we voelen.
Want we kennen.
Want we doen.
Iets.
Tegennatuurlijks.
We geloven.
We kijken verder dan onze neus lang is.
We hopen op voorbij de dood.
We zien voorbij onmogelijkheden.
Want geloven is niet dat wij beter zijn, of verder kunnen reiken, of helderziend al weten wat er komt.
Maar we krijgen, door het kleine poortje van nieuw leven, uitzicht aangereikt.
Op licht, lichter dan licht.
Op leven, meer levend dan het leven.
Op water, soepeler dan de dood.
Want geloven, dat is aangeraakt zijn door liefde.
Liefde, sterker dan de dood.
De Bron van licht, leven, water, liefde, die heeft ons andere ogen gegeven.
Ogen die achter de onmogelijkheden het mogelijke zien.
Alles is mogelijk.
Uiteindelijk.
Door Hem, die ons kracht geeft en vertrouwen.
Die ons leiden wil door de onzichtbare Geest van zijn liefde.
Ons mee laat waaien op wonderlijke winden.
Die ons meevoert op donkere wateren, naar de majestueuze zee van onuitsprekelijke wonderen.
Is dat geen wonder?
Is dat geen tegennatuurlijk zaad?
Is dat geen liefde?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten