Was het twijfel?
Was het frustratie?
Was het teleurstelling?
Was het een vicieuze cirkel, waar hij niet uit kon komen?
Hij wist het niet.
Hij dwaalde nu al uren rond in de natuur, die hem zo bekend en zo vertrouwd was. Hij kende elke bocht van het graspad, de kale, net uit winterslaap ontwaakte begroeiing langs het water. Hij was omgeven door geluiden van ganzen en andere vogels, ver weg, en de wind die het riet deed wuiven. Het gras was kort maar groen. Zijn voetstappen klonken monotoon, gedempt, steeds maar door, stap voor stap. De grond was nog licht vochtig van de regen van de laatste dagen, maar gelukkig niet modderig.
Hij was gestopt met foto's maken, het had geen zin, hij had er al zoveel. Hij wilde niet vastleggen, maar ervaren, voelen, ondergaan, nu. Zijn hoofd leegmaken van gedachten. Veel te veel gedachten, zoals altijd. Hij moest stoom afblazen, frisse lucht happen, diep in- en uitademen. Ontluchten ...
Er was geen einde aan schoonheid, hij moest het toegeven. Hij had al heel wat beelden gemaakt, en een selectie van die beelden was het bekijken waard. Zeker, hij was er gepast trots op. Maar het kon altijd nog mooier, andere plekken op deze wereld, onder andere omstandigheden gemaakt, ze waren, as hij ze onder ogen kreeg, van een overweldigende schoonheid en kleurenpracht, daar kon hij niet aan tippen. Hij vond het niet erg, dit was de omgeving waar hij in leefde, en ook dit was al imponerend. Vooral de gang van de seizoenen boeide hem buitenmate. Het was zijn uitdaging om de verschillen in groeifases over langere tijd vastgelegd, uit te beelden.
Er zat een idee achter. Een woord. Een doel. Een hand.
Dat was wat hij wilde laten zien.
Door alles heen.
En tegelijk was het leven niet alleen schoonheid. Er was het duidelijke contrast met de gebrokenheid van het leven, die hij ook zelf aan den lijve had ondervonden, die hem gevormd had, in zekere zin. Niet alleen de mooie buitenkant had waarde en betekenis, maar ook dat wat eronder lag verborgen. Zelfs dat wat op het eerste gezicht lelijk was en zo gewoon leek, zo alledaags. Het had een doel. Een ziel. Een harde realiteitswaarde.
Maar het was zo moeilijk te vatten. In beelden. In woorden. De rauwe werkelijkheid, het harde leven. Het frustrerende alledaagse. Het was zo makkelijk om er langs heen te leven, eroverheen te stappen als het je pad kruiste, ervoor weg te lopen. Maar het zou niet eerlijk zijn, je moest wel de hele realiteit onder ogen durven zien. Dat was ook het leven, zoals het geleefd moest worden. Met alle ups en downs. De levensweg met bergen en dalen.
Want in de modder kon zo maar een vlinder neerstrijken. Aan de kale muur hechtte zich een taaie bloem. In situaties van pijn en diepe emotie kon je ook de diepste liefde lezen tussen mensen. Het wachten op de eerste tekenen van lente na de kale, koude winter, kon zo ongelooflijk lang duren, maar was het wachten meer dan waard.
En tegelijk was die tweeslachtigheid, het mooie en het afzichtelijke, natuurlijk de oorzaak van allerlei menselijke conflicten, innerlijke tegenstrijdigheid en hoewel hij hij het wist en herkende bij anderen en bij zichzelf, kon hij zich er zelf ook niet aan ontworstelen. Hoe zou hij kunnen?
Het interne conflict in een mensenziel, met aan de ene kant het gevoel altijd te kort schieten, en aan de andere kant het onbedwingbare verlangen naar meer. Erachter komen dat het leven niet maakbaar is, dat bijna alles onder je handen afbreekt, het is voor niemand makkelijk om dat uiteindelijk onder ogen te zien. Aan de andere kant, dat altijd zoeken naar redenen achter de zichtbare werkelijkheid, waarom dingen er zijn, waarom zaken gebeuren, naar de diepere oorzaak van alles, het kan je een leven lang bezig houden, je hoofd kan vol zijn van alle mogelijke antwoorden, maar je niet verder brengen dan toen je ooit begon.
Soms wenste hij weer kind te zijn, open en ontvankelijk voor alles, onschuldig en verwonderd, afhankelijk van de omgeving, vol vertrouwen van morgen. Maar het zou natuurlijk niet lukken, terug naar de moederschoot, de baarmoeder van het leven, achter de oorsprong aan. Maar in gedachten probeerde hij het wel, graven in zijn kale herinneringen. Teren op zijn verleden. Verder bracht het hem echter niet, zoals te voorspellen was. Het zat te diep, te ver weggestopt, onder schoolse misleidingen en nagekomen herinneringen verborgen.
Tegelijk worstelde hij met zijn wortels, zijn opvoeding, zijn omgeving. Hij had zichzelf geaccepteerd, dat had lang genoeg geduurd. Maar wat hij wilde uiten en communiceren, kwam niet naar buiten, door de muren van zijn hart, door het masker van zijn pokerface. Hij bleef zwijgen als hij spreken moest, stelde uit, draalde, meed conflicten, onttrok zich aan gezellige ontmoetingen, omdat hij zich, nog steeds, niet op zijn gemak voelde. In de wereld van woorden kon hij werelden oproepen, hij leefde er, bouwde zich telkens een huis van andere muren, voelde zich er ook thuis. Maar het was een kunstmatige wereld, niet levensecht en zonder menselijk contact. Dat bleef hij ondanks alles beseffen.
Ja, ten diepste worstelde hij bijna dagelijks met God zelf. Hij was zo onbevattelijk, zo ver weg, zo'n onbegrijpelijk Mysterie. Hij was het Antwoord, maar gaf geen antwoorden. Hij was de Weg, maar gaf er geen routebeschrijving bij, iedereen moest het maar zelf uitzoeken, steeds opnieuw het wiel uitvinden. Natuurlijk, Hij geloofde in Zijn bestaan, in Zijn plan, Zijn schepping. Alles om hem heen en in hem getuigde van Zijn aanwezigheid. Hij geloofde wel zeker in liefde en genade.
Maar het bleef zo frustrerend, zo tegenstrijdig, zo vol vragen en onopgeloste raadsels, zo veel doodlopende weggetjes. Zo ongrijpbaar en niet-realistisch. Niet te beredeneren of in een hokje te stoppen.
Hij merkte dat het positieve van sommige uitspraken, o zo bekende woorden, hem soms alleen maar negatief maakten. Het leken loze woorden in de ruimte te zijn, ze haakten niet aan het leven ... Ze vonden geen houvast. Geen weerklank en resonantie. Want ze waren eenzijdig, lieten niet de worsteling zien van het leven.
Hij zuchtte. Bleef even stil staan. Staarde naar de blauwe hemel, zag de wolken langzaam voorbij zweven, onderweg naar de einder. Er hipte een kikker voor zijn voeten weg, onbewust van alles om zich heen. Een vogel in de boom verderop, zong mooi en onbekommerd zijn lied. Hij zou het ook zo graag willen, zichzelf verheffen van de aarde en zweven op een vrolijk lied, maar zijn voeten stonden te vast op de aarde. Genageld aan het tastbare.
En toch, hij bleef zoeken, verlangen, graven, grijpen, tasten. Tegen beter weten in. Het dreef hem voort. Hij voelde zich onmachtig, woorden te vinden. Om het naar buiten te brengen, zaadjes te planten van liefde en verwondering. Hij struikelde, telkens weer. Zocht woorden aan waarden te geven, maar verzandde in herhalingen, in platgetreden paadjes. Hij zou wel nieuw licht willen laten schijnen op oeroude waarheden van liefde en hoop, als tastbare ankers van houvast.
Soms, heel soms, raakte hij gepassioneerd en geïnspireerd, kwamen de woorden als een waterval van heldere frisheid voorbij, hoefde hij de poort van zijn ziel slechts open te zetten, om enkele druppels op te kunnen vangen. Dan ontsproten dubbele bodems en heldere vergezichten aan zijn geraakte brein, ontroerde hij zelf van de ontvangen gaven en vulde hem dankbaarheid als tere bloesem in ontwakend lentelicht. Jammer, dat dat maar zo sporadisch was, tegelijk was het juist die verwondering, van af en toe, die hem deed verder zoeken naar steeds nieuwe ervaringen.
Hij schrok op van een stel ganzen, dat vlak boven zijn hoofd overvloog. Hij zette zich weer aan het lopen, nu weer bewust van zijn omgeving. Struikelde even, door een kuil in de grond, maar herstelde zich. Weer trok een vogel zijn aandacht, met zijn uitbundige lied. Hij bleef staan en absorbeerde met volle teugen de lofpsalm, het drong door tot zijn dorstige ziel. Er klonken geen woorden, er zat geen boodschap verstopt, er waren geen lagen verborgen. De lijster zong uit volle borst, zijn lied van vrijheid en vreugde. En de hemel hoort het ook, dacht hij. Het raakte hem.
Hij groef misschien wel te diep, wilde te veel, zocht de wereld te veranderen, in ieder geval iemand te raken of ontroeren. Maar wellicht greep hij daarmee boven zijn macht, was het zijn taak niet om alles te begrijpen en te verwoorden. Mocht hij zingen, zeker, schilderen met woorden, zaaien met beelden. Maar wat er gebeurde, wat het zou uitwerken, dat wist hij niet, dat was niet aan hem om te weten. Pas gezaaid goed, moest je niet gaan bestuderen of ontleden, want daarmee was de kans op ontworteling in hoge mate aanwezig.
Zijn wie je bent. Niet wat je doet, doet er toe. Maar wie je bent. Als een kind. Vol vertrouwen. Opkijken. Verwachten. Wachten, vol geduld. In alle omstandigheden.
Hij wist het. Hij was het vergeten. Weer eens. Te druk met zichzelf geweest. Verlangend om te groeien. Te oogsten. Maar vruchten zouden pas komen, als de wortels in de diepte grond gevonden hadden. En gevormd en gevoed waren door licht. En voeding. Dat was wat hij genegeerd had. Hij wilde geven, maar moest eerst leren ontvangen. Hij wilde de zee met water bedelven, maar was vergeten de bron te bezoeken, waar het water weliswaar smal, maar levend en helder was.
Hij dankte de vogel met een knik van zijn hoofd en trok verder, het licht tegemoet dat aan de horizon oranjerood aan het kleuren was. Hij moest voort maken. Terug naar huis. Naar de warmte, naar de menselijkheid, naar het ritme van de dagen. Wat er daarna en daarbovenop wellicht volgde, zou altijd een toegift blijven, een wonder van ontdekken en ontplooien, maar nooit maakbaar of te claimen.
Hij wist het. Hij wist het al veel langer. Maar de drive, waarmee hij had gezocht, het verlangen dat te sterk geworden was, had hem tegelijk verblind. De vrijheid was zijn doel, maar die liep altijd langs lijnen van dagelijkse beslommeringen en laag-bij-de-grondse bezigheden. Om er dan, soms en onverwacht, heel even, bovenuit te stijgen. Als een knipoog. Als een scheppingslicht. Een fluistering van de morgenwind. Als de jubel van een lijsterlied.
Zijn leven leek een schommelende gang te zijn tussen geloof en twijfel, tussen werkelijkheid en extra dimensies, tussen verleden en toekomst, tussen vrijheid en verantwoordelijkheid, dromen en daden. Hij moest er mee leren leven, het was niet anders. Onder ogen zien. Accepteren. Als zijn verstand hem in de weg zou zitten, moest zijn hart het tot de orde roepen, dat kleine, ver weg gestopte zaadje van geloof.
En wellicht was de verbinding tussen die twee uitersten wel deze lavende stilte, deze wandeltochten in de natuur, dit luisteren naar het fluisteren van de wind in het riet van het leven. Bewogen, meedeinend, aan de rand van levend water, wachtend op eeuwige beweging. Onder het licht van de dag of midden in het duister van de nacht. Dat was zijn bestemming, de weg, de reis, die hij af moest leggen. Al ploeterend en peinzend, al aarzelend en struikelend. Maar met overgave ....
De zon was nog net zichtbaar boven de horizon van het kale polderlandschap en zou weldra verdwijnen. De kleuren van de wolken waren al kouder en killer geworden, blauw en grijs, met hier en daar een tintje purper. Hij bereikte zijn fiets op het moment dat overal in de verte lantaarnpalen aanfloepten. Als richtsnoer voor de twijfelaars, als wegwijzer voor verdwaalden. En zo ging hij, de zon achterna, knijpend met zijn ogen, het duister in zijn rug.
En zijn lippen prevelden een stil gebed.
Hij had zich gewonnen gegeven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten