Sow for yourself righteousness, reap the fruit of steadfast love; break up your fallow ground, for it is the time to seek the Lord, that He may come and rain salvation upon you (Hosea 10:12).

zondag 26 mei 2013

De tuin van de tijd

De zon schijnt en de vogels fluiten, de lente is zich al een aantal weken, laat maar voorzichtig, aan het openbaren en ontwortelen, de temperatuur stijgt, als het niet regent en de zon begint te schijnen. Tevreden kijk je naar de tijd en grijpt er naar, om haar in een potje te stoppen, vast te houden, te verzegelen. Als onder een glazen stolp, om de tijd te bevriezen, als het ware te vereeuwigen.

Maar het lukt niet, zij glijdt als vloeibaar water door je vingers, als wit glinsterzand uitgestrooid op het tapijt van het verleden, als gestolde herinneringenketen achterwaarts uitgespreid over de wegen van weleer.

Wat je grijpen wil, is al weer voorbij, voor je er erg in hebt.

En zo knopen wij onze herinneringen aan elkaar doorheen de tijd van leven, die vervliegt in ongrijpbaarheid. Maar zelfs onze herinneringen zijn niet een echte doorlopende keten, maar meer af en toe bevroren plaatjes, ingekleurd naar eigen gevoel en ontvankelijkheid van het oorspronkelijk moment zelf en overgoten met een sausje steeds dikkere heimwee, naarmate zij langer geleden zijn. Of wellicht zijn ze er wel, die herinneringen, diep weggeborgen en opgeslagen, maar weggeglipt uit het geheugen en bewustzijn, in vergetelheid en onbeduidendheid.

En wat er komt, wat voor je ligt, op de weg van het leven, is onbekend en ongewis.
Het kan nog alle kanten op.

Het is niet te plannen of te voorspellen. Niet altijd en nooit geheel, want er zijn anderen die ons tijdpad kruisen en invloed uitoefenen en er zijn onvoorziene omstandigheden, die kunnen sturen of in de war gooien, en zo de uitgedachte toekomst niet tot beleefd verleden kunnen laten leiden. Vaak vervluchtigen alle plannen en wordt gedachte maakbaarheid haast automatisch genivelleerd tot steeds herhaalde zekerheid, de dagelijkse routine van de voorspelbaarheid.


En toch, het is maar zo kort.
Zo heel even nu, tussen wat komt en wat wat was.
En het is zo voorbij, telkens weer.
Zo vaak gevuld en onontkoombaar, maar zonder eigen inbreng of sturingsmogelijkheid.
Kun je leiden, vullen, nuttigheid betrachten, verschil maken?

En, een andere vraag. Is het verleden echt voorbij, komt het nooit weer terug, blijft er niets van over? En is de toekomst echt open, of ligt alles vast in een groot, voorspeld of voorzien draaiboek, waar niet aan te ontkomen valt?

Onze horloges geven de tijd aan in uren, minuten en seconden, de wijzers draaien naar voren weg, alsof we vooruit lopen, de toekomst in, maar in feite verdwijnt ook de tijd, achter ons, in een schijnbaar bodemloze put van tijdloosheid.
Tijd van voorbij.
Geweest.
Gedaan.
Geschiedenis.

En onze jaren gaan voorbij, steeds vlugger.
En ons einde nadert, onherroepelijk.

Wat houden we vast?
Wat is blijvend?
Wat rest?

Het is eng, om in dit donkere gat te kijken, deze duistere nacht van beperktheid. Maar het is ook nodig, want het zet ons leven, ons bezig-zijn, ons dagelijks handelen in het juiste perspectief. Van betrekkelijkheid en van eindigheid. We doen wel of het leven alsmaar voort blijft duren, alsof alles maakbaar zou zijn, we stoppen zelfs de dood weg, uit zicht, in een apart huis, maar het werkt niet. Die valt namelijk niet te bezweren.

De tijd is een lijn die reikt van niks naar het einde. Recht of krom, slingerend of rondjes draaiend. Maar ze blijft ten allen tijde tweedimensionaal. Zij is ooit begonnen en zij zal ooit eindigen.

De tijd is een zandloper die is omgedraaid, het zand loopt weg. Tot het op is. Onvoorspelbaar voor de vallende zandkorrels zelf, wanneer dat zal plaatsvinden, maar het zal gebeuren. Het kan zo maar over zijn.

De tijd is een jampotje, wat zomaar op een dag, onverwachts, helemaal leeg blijkt te zijn.

'Time is an ocean, but it ends at the shore' zong Bob Dylan. Tijd is een oceaan, die aan de kust eindigt. Onherroepelijk.

Je kunt er depressief van worden.
Je kunt oogkleppen opdoen of je hoofd in het zand steken.
Je kunt ervoor wegvluchten en elke dag vullen met ervaringen en bezigheden, kicks en avonturen.
Pluk de dag tot het nacht wordt.
Je kunt er pillen voor nemen die je gevoel wegmoffelen.

Maar je kunt er ook anders naar kijken.
Van een andere kant bezien.
Want als tijd doodloopt, wat is dan eeuwigheid precies?
Een lijn die niet doodloopt? Een eindeloze weg? Een looping als 'perpetuum mobile'?

De eeuwigheid ...

Er ligt een sluier over, wij kunnen het niet weten, niet onderzoeken, niet verifiëren, maar er is wel een vermoeden uit te spreken, er zijn bepaalde dingen geopenbaard, in het verleden is af en toe het gordijn heel even opzij gegaan. Er zijn ervaringsverhalen van bijzondere ontmoetingen of ontdekkingen beschreven. Er zijn mensen die een glimp hebben opgevangen.

Eeuwigheid lijkt een toestand van altijd zijn, zonder begin, zonder einde, voortdurend aanwezig. Alles openbaar en overzichtelijk, iedereen transparant en begrijpelijk. Geen communicatieproblemen, maar open herkenning en acceptatie van elkaar. Positief en vol gevoel, maar ook meer dan gevoel en weten bij elkaar.

Het heeft geen zin om daar verder over te speculeren, maar soms roept het denken eraan dromen en verlangen wakker. Er borrelt een onherroepelijke dorst op naar de openbaarmaking van alles. Het begin en het doel van het leven. De uiteindelijke ontmoeting, oog in oog, met de Oorzaak van alles, de Eeuwige die weet en deed en zoekt en vraagt. De Liefde in eigen Persoon ...

Het meest bijzondere aan die eeuwigheid is dat er blijkbaar een soort live-verbinding is met de toestand van tijd, de geschiedenis van ons mensen. Een blik vanuit het 'zijn' op de lijn van de tijd. We worden in de gaten gehouden. Vol verwachting wordt naar alle daden en ontwikkelingen gekeken.

Vanuit de volmaakte onbeperktheid en onbegrensdheid, wordt er, met ingehouden adem, aandacht geschonken aan onze beperktheid, begrensdheid, gebrokenheid. Er wordt zelfs gebeden, gezongen, verlangd ....

De eeuwigheid is een bijzonder raam, een doorkijkspiegel.

En soms, dan wordt er zelfs ingegrepen, van hogerhand.
Gestuurd.
Getrokken.
Gefluisterd.
Gekoesterd.
Heel zacht.
Heel teer.
Haast ongemerkt.
Als een stille ademtocht, een windvlaag van zo weer voorbij.

Stel je eens voor.
Dat doet ons iets.
Dat raakt ons.
Dat duwt ons, met zachte hand.
Zonder dat we het beseffen.

Stel je eens voor.
Dat de tijd geen lijn is die doodloopt.
Maar dat de tijd een tuin is.

Een tuin ...

Van rulle, zwarte aarde, geteisterd door regen en wind, felle hagel en koude sneeuw.
Grond, korrels zand of klei, gemengd met stenen.
Kille materie.
Waarin met liefde, maar met ongeziene hand, met taaie volharding en eindeloos geduld, geharkt en gespit wordt.
Op zijn kop gezet.
Omgeploegd.
Waar het licht van een lieflijke, gloedvolle lente wordt aangedaan.
Met ruime hand wordt uitgestrooid.
En dan, besproeid, beregend, begoten met levend water.
Druppel voor druppel.
Met ogenschijnlijk ongeziene zaadjes wordt gestrooid, geblazen, geweven, gewaaid, gezaaid.
Minuscule beloftes van hoop.
In miljoenenvoud.
Waar de welkome wind van wonderlijke liefde waait.
Waar de rust van aandacht wordt gegund.
Geduldig gelegenheid geboden.
Waar wordt gewacht en gesmacht, gehoopt en gebeden, gekoesterd en bemoederd.

En het wonder van de liefde ondergaat en broeit, gloeit en sintelt, sluimert en zindert.
In het holst van de diepdonkere nacht van de aarde groeit en rijpt iets ongelooflijks.

Vol verwachting.
Van de ongehoorde, ongeziene, telkens fonkelnieuwe fase van ontspruiten en ontplooien.
Bloeien.
Groeien.
Uitbarsten.
Exploderen.

Het is niet de materie, de tastbaarheid, het voor het oog waarneembare van de dingen in de tijd die de werkelijke waarde van het leven bepalen.
Het is niet te tellen en te wegen wat er toe doet in onze bezigheden, in onze neiging tot stapelen en sturen, maken en ophopen, consumeren en infiltreren, uitzuigen en verzamelen.
Het is niet wat we doen wat blijvend is of onze prijs, onze waarde bepaalt.

Het is de liefde die ons heeft verwekt.
Van boven geschonken.
Van te voren bedoeld.
Die ons koestert, die ons lokt, die ons vullen wil met een andere gerichtheid.
Het is de liefde die verlangen in ons heeft gewekt.
Het is het licht dat door ons heen wil schijnen, als een vergrootglas gericht op de donkere plekjes om ons heen.
Het is het water dat ons heeft doen groeien, om ons vloeide, doorsijpelend met dromen houdbaarheid.
Het is de warmte van het vuur dat in ons gloeide, groeiend tot het openbarstte.
Het zijn de vruchten die ons zijn geschonken, om te dragen, om te delen, om eens terug te geven aan de Zaaier van weleer en de Oogster die zal komen.
Het is de wind, die ons woorden influistert die we niet hadden kunnen weten, die ons bepaalt bij de ijdelheid, maar die ons ook meeneemt naar verre reizen en vreemde werelden in onze fantasie.
Stamelende woorden.
Herinneringen.
Hunkeringen.
Heimwee naar een ander thuis.

De tijd een tuin.
De tuinman de Liefde.
Onzichtbaar.
Aanwezig, op de achtergrond.
De Wachter en de Waker.
Bewogen en behoedzaam.
Hij zal niet dwingen.
Hij lokt.
Hij liefkoost.
Hij noemt je naam.
Telkens weer.
Geeft tekens, die vermoedens wekken.
Stuurt wegwijzers, die richting geven.
Zendt boodschappen en signalen, die je kunt negeren.
Hij wenst.
Hij hoopt.
Hij boetseert de vluchtigheid en luchtigheid.
Hij grijpt regelmatig mis.
Wat niet aan Hem ligt.

Hij wekt een lied van verwondering.
Hij zaait en hij voedt, hij geeft en hij vult.
Hij wil wel, maar al te graag zelfs.
Maar nee, Hij zal niet dwingen.
Nooit.
Hooguit roepen.
Soms.
Hij inspireert.
Maakt wakker.
Roept tevoorschijn.
Ontrafelt.
Ontspruit.

De tijd is een proeftuin.
Een creatieve oefenplaats.
Een paradijs in wording.
Een zeepbelkleurenfestijn.
Een vlinderworstelbos.
Een beloftenmuseum.
Een restjeshemelfantasie.

Zo diep, zo wonderlijk, zo intens.
Zo niet voor de hand liggend.
Zo echt niet wat het lijkt.
Zo aan het oog onttrokken.
Zo zorgvuldig weggestopt.
Zo subtiel.

De tijd ...?

De tijd is een ei.
Dat met liefde en geduld wordt uitgebroed.
Als we het zien.
Als we het willen.
Als we het willen geloven.
Als we het ontvangen durven.
Met aarzelend open handen.

Ons lichaam, ons leven, ons bestaan, het is een uiterst dunne schil.
Kwetsbaar, breekbaar, fragiel.
Maar gevuld met een onzichtbare boom vol vruchten, een onbekende fontein van sprankelende beloften.
Doordesemd met een van verlangen vervulde droom.

Vol langgerekte verwachting klopt ons toch altijd weer aarzelende hart.
Daar binnen, daar boven ...
Als we zullen ontwaken.
In de eeuwigheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten