Het stormt in zijn hoofd. Onrust. Te veel informatie, teveel indrukken, teveel dingen die nog moeten gebeuren. Te veel taken die wachten. Te veel herrie in zijn hoofd. Hij zucht en staat op. Hij moet er even uit. De zon schijnt buiten. Vier graden lijkt fris. Maar hij gaat. Moet. Nu.
Hij maakt zijn rugtas klaar. Regenspullen, flesje water, iets te eten. Trekt zijn wandelschoenen aan. Warme, maar niet te dikke jas aan. Loopt de deur uit, stopt toch bij de poort, nee, niet de altijd dezelfde route, nu even verder. Haalt de fiets uit de schuur, stapt op.
En gaat.
Trap voor trap. De huizen langs. Het waait. De zon schijnt uitbundig. Geen wolk te zien. Geen mens te zien. Als hij de bocht omgaat, op weg naar het natuurgebied, acht kilometer verderop, wordt het echt stil. De wind in zijn rug. Adembenemend stil.
En hij weet, dit was een goede keus. Hij observeert alles wat zich langs de tiendweg bevindt. Slaat de beelden op. Bekend. Maar toch telkens weer verrassend mooi. Weilanden, geel en groen van kleur. De sloten, soms donker, soms licht, afhankelijk van de spiegeling. Peilloze diepte van donkere gedachten of heldere witheid van een vreemd verlangen.
Hij drinkt de beelden op. Voelt de rust zijn lichaam inademen. De stilte als een stofzuiger zijn hoofd leegmaken. Hij wappert het stof door zijn neusgaten naar buiten. Tintelende frisheid in zijn hart. Kleurenrijkdom via zijn prisma-ogen zijn hersenen in. Herademde vernieuwing.
De eerste foto's maakt hij pas als hij zijn fiets heeft geparkeerd tegen het hek, onderaan de brug, al zoveel keer beklommen, als keerpunt van zijn bijna wekelijkse wandeling. Maar nu gaat hij de andere kant op. Over het gras. Het geelgroene gras, verminkt door de herfst en de winter, de regen en sneeuw. Lekker smeuïge modder onder zijn schoenen. Kabbelend water links. Een molen met draaiende wieken. Sloten rechts, met heel veel fel schitterende glinsteringen van het in duizenden brokken gebroken zonlicht.
Goed dat hij toch zijn zonnebril heeft opgedaan, die houdt het felste zonlicht tegen en maakt de kleuren voller en geeft ze nog meer contrast.
Hij zucht zijn zorgen weg. Ziet zijn taken onder ogen. Al lopend, wandelend, af en toe struikelend over een graspol, stopt hij ze in laatjes. Terwijl de wind vanuit zijn rug prachtige patronen golft in het water links, hier en daar een verdwaalde vogel langs zijn hoofd schiet en zijn voetstappen monotoon en regelmatig een tred van gelijkmatigheid ontwikkelen, ziet hij zijn frustraties in het licht van openheid, bekijkt ze van alle kanten, roept voorbij het hemelsblauw de Schepper aan om hulp en doorzicht. Filtert het licht, drijft het duister uit, begraaft wat er niet toe doet, vergeeft zichzelf, bouwt prioriteiten op.
En ondertussen knipt hij de werkelijkheid om zich heen in kleine stukjes bevroren beelden, legt hier en nu in herinneringen vast voor later. Ademt hemelsblauw en grijs met witte wolken in, speelt met het licht in spiegelingen op het water, kleurt varianten in het landschap. Ziet honderden, duizenden ganzen in de weilanden rondom, soms zomaar massaal opvliegend in een gakkend tempo.
Boort zijn gevoelens aan, legt zichzelf op de bank van de psycholoog, ontleedt zijn worstelingen en verlangens met een fileermes, kijkt om hoekjes en in gaatjes, tilt hier en daar een herinnering op. Gaat denkbeeldig zijn eigen afgelegde weg van het afgelopen jaar in achteruitvolgorde terug. Aanschouwt en ondergaat van een veilige afstand, maar wordt toch weer geroerd door het gedeelde en ondergane stuk levensgeschiedenis en de gevoelsworstelingen. Hij zucht en lacht en bidt en spreekt zacht, luistert bedachtzaam naar zichzelf, geeft aanwijzingen. Haalt herinneringen op. Blaast stoom af. Koestert. Wikt en weegt.
Loopt en wandelt. Stopt. Legt vast. Ziet met duizend ogen. Ontvangt met een open geest. Staat in contact met de luisterende Gever. Ontvangt dankbaar helende stilte en heilzaam geduld. Alles tintelt en leeft. Alles ruist en vult.
Hier en daar, vlak bij het keerpunt nu, ontwaart hij mensen. Vogelaars met kanonnen op jacht naar de kleinste vogels. Een vrouw met een hond. Vissers in een bootje. Als hij bij de brug het asfalt van het geplaveide fietspad opstapt komen er meer en meer fietsers voorbij.
Bij een kunstmatige waterval blijft hij weer staan. Maakt foto's van duizenden bellen. Voelt kinderlijk enthousiasme om de associatie met bellen blazen. Lacht. Inwendig. Slaat op. Vecht al lopend tegen het licht van de zon. Het is zo mooi maar tegelijk zo ongrijpbaar, zo niet vast te leggen. Voedingsbodem, levensader, boodschapper van leven, brenger van licht. Maar niet rechtstreeks benaderbaar.
Zoals God. Alleen Zijn voetstappen zijn soms zichtbaar, voelbaar, tastbaar. Even. In een flits. In een spiegeling. Als een schaduw. Als een vermoeden. Als afgeleide werkelijkheid. Als muziek met een hogere boodschap. Als een gedicht met een diepere lading. Als een vonk met een belofte van vuur. Als een verhaal met een open einde. Als een onvervulde liefde.
Hij lacht. Hij zucht. Hij juicht.
Van binnen.
Bijna achthonderd foto's verder stapt hij weer op de fiets. Ontladen. Opgeladen. Ontledigd. Vol.
Worstelt zich tegen de wind in naar huis. Een toch wel stevige wind nu. Blijkbaar. Onopgemerkt. Rijdt de route die hij anders altijd loopt. Sneller dan anders, maar toch minder snel dan hij had gedacht.
Maar hij lacht. Maar hij beseft. Maar hij weet. Maar hij voelt. Toch. Weer. Nieuw. Leeg. Stil is zijn hart. Uitermate stil.
Amen, fluistert hij.
Thuis groet hij de zijnen, eet en drinkt. Ontlaadt zijn foto's. Zet zich achter de computer. Wil gaan schrijven. Nu. Ontladen. Vullen. Doen. Zwijgen ontledigen op papier. En hij begint te schrijven aan een nieuw verhaal.
'Het stormt in zijn hoofd. Onrust. Teveel informatie ...'
Snel of storm zijn de woorden die zijn blijven hangen als het resultaat van de overdenking
BeantwoordenVerwijderen