Het Woord dwaalde eenzaam rond langs verlaten oorden en lege velden, in dagen van brandend en confronterend zonlicht, in ijskoude nachten van gebrokenheid en teleurstelling.
Hij was op zoek.
Hij was op de vlucht.
Hij wist met zichzelf geen raad.
Aan de oever van een stil meertje weloverwogenheid zakte hij neer, de tranen brandend achter zijn zachte poorten van zichtbaarheid.
De wind rimpelde kalme slagen in het troebelwater, er fluisterritselden onophoudelijk lichte liederen door de bladeren boven zijn hoofd in de schaduwbomen. Volle zomerkleuren spatten schilderrijk en onverdroten tomeloze energie in de zinderende atmosfeer.
Maar het Woord zag en hoorde het allemaal over het hoofd. In zichzelf gedompeld van ellende. Het vermogen tot het zien van vergezichten was hem ineengeschrompeld tot zelfmedelijdend navelstaren. En luisteren lukt hem ook al niet meer. Er lag een geluiddempend filter over hem heen.
Toen een echte, zilveren traan vanuit een ooghoek, gedreven door verdriet en zwaartekracht, zich een weg biggelde, over zijn rechter rimpelwang, even op zijn bibberkin bleef hangen en tenslotte als een durfal losliet, heel even zweefde tussen lijfelijkheid en vloeibaar wateroppervlak en met een heel klein miniplonsje in het meertje viel en in de donkerdiepte daalde, een keten van rimpelbewegingen veroorzakend tegen de stroom in van de windrimpelingen, als een min of meer bevroren tegen elkaar aan en door elkaar heen lopend kunstig lijnenspel, was het heel even ijzingwekkend stil. Een tel. Een zuur moment.
Maar van toen af tingelde tergend langzaam een wirwar van geluiden los, boven zijn hoofd, zwijmelden allerlei Letters zwevend van de bladeren omlaag, landden aan zijn voeten en rondom hem en begonnen hinkstapspringend rondjes te lopen om hem heen.
- Nu is het genoeg ..., riepen ze in koor en door elkaar heen, in allerlei toonaarden van verontwaardiging.
Het Woord schrok op, de geluiden kwamen plotsklaps helder door, als braken zij door een onzichtbare barrière heen. Hij keerde langzaam terug tot de werkelijkheid, waar hij even los van was geweest. Met beide voeten op de spreekwoordelijke aarde.
- Wat is nu eigenlijk precies je probleem? vroegen de Letters al kwetterend.
Het Woord wuifde even met de hand, vermoeid glimlachend.
- Ach, ik voel me zo nutteloos.
- Nutteloos? Hoezo? Een woord heeft toch altijd nut? zei de K.
- Maar ik moet zo lang wachten voor ik gebruikt wordt ...
- Dat komt omdat je uniek bent ..., zei de Letter Q, ... wat zeldzaam is, is ongewoon.
- De Schrijver wacht op het geschikte moment, zei de S.
- Dat weet ik wel, maar dat duurt zo lang. Als ik 'de', 'het' of 'een' was geweest, zou ik veel vaker aan de beurt komen. Dan had ik tenminste iets te doen ...
Er bloosden een paar Letters ...
Vooral de E keek even een andere kant op.
- Ja, maarreh ... weet je hoe vermoeiend dàt is? Nooit eens rust ...!
Alle Letters lachten.
Even, kort.
Ze bleven kijken naar het Woord.
Hij keek alweer mijmerend voor zich uit.
- Wij zijn tekens, zei wijsneus X, maar jij hebt een betekenis ...
- En allebei zijn we nodig, als voertuig van de taal, liet de O er nog op volgen.
- Ook al blijft het stamelen, wij zijn de middelen die uitdrukking kunnen geven aan wat diep van binnen in de mensen zit, in hun hart, in hun hoofd, in hun leven, in hun wensen, in hun visie, in hun dromen.
- Gestolde gedachten ...
- Bevroren ideeën ...
- Tastbaar geworden inspiratie, die weer tot inspiratie kan dienen voor anderen.
- O, wat zijn jullie diepzinnig ..., zei het Woord, maar er was inmiddels een zweem van een glimlach te zien op zijn gezicht.
- Is het niet waar, dan?
Die laatste vraag klonk weer in koor, als een vrolijk lied. De Letters beseften dat het ijs gebroken was, dat er weer een lichtstraaltje doorgedrongen was in het epicentrum van zijn wezen.
- Kom, Woord, en wacht geduldig op het grote Verhaal. Wees bereid. Maak je klaar. Fris je gezicht op. Vul je rugzak. Poets je tanden. Leeg je hoofd van zorgen. Vul je hart met hoop.
- Dank je, Letter U en al je maatjes, deze sessie had ik even nodig om weer tot mezelf te komen ... Sorry voor mijn klaagzang. Het wemelt in mijn hoofd en het vibreert in mijn hart. Het is mijn wens dat het luchtige van de volle ruimte weer in stukjes en brokjes op zijn plaats zal vallen.
Alle Letters maakten een vrolijk dansje door het gras en zongen een Lied van vreugde. Het was onverstaanbaar, want ze hadden niet de gave om er Woorden van te vormen, maar er klonk opluchting en hoop in door. Uiteindelijk stond het Woord ook op en deed een paar onhandige pasjes, maar al snel werd hij op handen gedragen door de inmiddels door het dolle heen zijnde Letters.
Toen viel er plotseling een vreemde stilte tussen de bomen, de wind hield even de adem in en de rimpelingen op het water van het meertje verdwenen. Ook de Letters hielden stil, keken om zich heen.
- De Schrijver komt eraan ..., kon de B niet nalaten te fluisteren, maar hij werd op zijn vingers getikt door de anderen. Het was oneerbiedig om de Schrijver voor de voeten te lopen ...
Toen werd het Woord opgepakt en dwarrelde door de lucht.
Alle letters zuchtten nadrukkelijk, na het lange moment van de adem inhouden.
Het Woord werd gebruikt.
Eindelijk.
Maakte deel uit van een nieuw Verhaal, een lange keten van andere Woorden, met een van tevoren bedacht Doel.
En het Woord was tevreden, werd zich ineens heel bewust van zijn waarde, maar ook van zijn kleinheid.
In de juiste verhouding.
Zijn nut lag niet in zichzelf, maar in de waarde die de Schrijver eraan toekende.
Zo mooi dat hij een hoger doel mocht dienen, deel uitmaakte van een groter geheel.
Maar alle eer aan de Woordenmenger, de Taalpurist, de Goochelaar van Liefde, de Opbouwer en Alomvatter, de Puritein van de Taal, de Wonderlijke Verteller.
En het Woord legde zich tevreden te rusten in het grote Verhaal van het Leven en sliep gerust, opgelucht en vredig in. Zijn bestemming was bereikt. Hij was Thuis gekomen.
dit is heel mooi maar ook heel knap gedaan.
BeantwoordenVerwijderen