Het licht moet uit.
Het doet zeer aan mijn ogen.
Zoveel schitteringen, zoveel schijn, zoveel spiegelend glas.
Zoveel weelde en overvloed.
Zoveel ongelooflijke drukte en beweeglijkheid.
Volle tassen, volle borden.
Dikke jassen, dikke auto's.
Glimmend en glinsterend.
Meer van alles, torenhoog.
Groei een toverwoord, hogere winst het doel.
No borders, no limits.
Altijd nieuwer en met nog meer mogelijkheden.
Paradijs van hebzucht, graaicultuur en informatie-overload.
Doolhof van toetsen, enquêtes en onderzoeken van alles.
Iedereen reagerend op iedereen.
Leven van ultrakorte hype naar weer een volgend dagproduct van geconcentreerde aandacht.
Nieuws maakt nieuws.
Tot op de vierkante millimeter.
Ik trek het niet meer.
Moe van alles.
Te druk met niks.
Laat mij maar even alleen.
Laat mij maar gaan, alsjeblieft.
Ik laat het allemaal een poosje los.
Te druk in mijn hoofd.
Te veel hemel.
Tergend.
Te veel goud.
Klater.
Laat me maar.
Voor ik potjes ga breken.
Ballonnetjes zal prikken.
Spiegels laat vallen.
Ik moet naar de woestijn.
Op zoek naar mezelf.
Smachtend naar dorst.
Afgestroopt van alle overbodigheid.
Gekrompen tot de kern.
Ontdaan van de waan van de dag.
Aangeklede leegheid.
Opsmuk zonder waarde.
De lucht zal leeg zijn en akelig grauw, de grond ligt vol natte modder, de bomen kaal.
De nacht heeft het laatste licht verduisterd.
De sterren als restjes nagloei-hoop.
Een smachtende blik op de einder.
Elke ademtocht voelbaar tot in mijn tenen.
Elke hartslag hoorbaar tussen mijn oren.
Misschien kom ik mezelf daar tegen.
Ergens.
Onverwacht.
Eindelijk.
Zuivere en zuiverende eenzaamheid.
Herken ik weer het diepe verlangen.
Weggestopt en ondergesneeuwd.
Schreeuw ik mijn onrust door de stilte, echoënd op de wind, wegebbend op het water van later.
Word ik weer een niet-gelezen gedicht, dat langzaam open gaat.
Ontspannen mijn vuisten zich tot lege handen die kunnen ontvangen.
Hervind ik weer mijn luisterend en ontvankelijk hart.
Mijn voeten zoeken zich een weg naar de horizon.
Zwaar en soppend door de klei, dan weer struikelend door het rulle zand.
Mijn adem zwaar, mijn hart bonkt in mijn keel.
Ik zoek de leegheid, vecht voor lucht.
Ik zoek de duisternis, ik zal wachten op de morgen.
Ik zal roepen naar de hemel, de stilte aan flarden kunnen schreeuwen.
Er zal geen antwoord komen, maar dat hoeft niet.
Ik weet, ik zal gehoord, gezien worden.
Dat is genoeg.
Stilte kan veelzeggend zijn.
Want ontlading, los kunnen laten en leegwording zijn heiliger dan vulling en drukdoenerij.
Die voeren af van de kern, die leiden af van het doel.
Zo kan een denkbeeldig paradijs een letterlijk knellende hel blijken te zijn.
Een hok vol herrie.
Een tent van gekwelde ellende.
Maar zo kan ook een lege woestenij een lafenis bieden.
Voor wie er voor open staat.
Voor wie de stilte aankan.
Voor wie het wonder ziet.
Het zal zeker dagen.
Het zal gloeien, groeien aan de horizon.
De hemel zal weer kleuren, bleekjes en fragiel.
Crescendo zullen de fonteinen bruisen, glanzen, glimmen.
Ongezien, te vaak, te veel niet herkend.
Maar nu nog even niet.
Ik zal wachten, ik zal sluimeren, ik zal dromen.
Verwachtingsvol zal ik mijn ogen opheffen naar de bergen, naar de einder.
Ik zal dansen in de modder.
Ik zal zingen in de nacht.
Wachten zal ik, hopend en gelovend.
Onbeschaamd geduldig.
Glimmend van de dauw.
Ik zal weten, ik zal zien.
Ik zal bloeien, ik zal leven.
Liefde doet pijn, maar liefde blijft hopen.
Altijd weer.
Laat me.
Laat me maar.
Laat me maar vliegen.
Laat me maar gaan.
Laat mij maar breken.
Laat mij maar buigen.
Laat mij maar bidden.
Zonder woorden.
Dan zal ik zijn.
Later.
Dan zal ik.
Dan zal ik weer komen.
Komen om te roepen.
Komen om te wijzen.
Komen om te gaan.
Kom.
Ik moet gaan nu.
Of ga je ook mee?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten