Hij had ondergaan, gekeken en geobserveerd.
Hij liet zich bijna apathisch meevoeren naar alles waar het om leek te draaien in die buitenwereld.
Maar hij bleef op afstand, gereserveerd.
Hij bleef toeschouwer, geen deelnemer.
Apart, dat was het juiste woord.
Zo voelde hij zich.
Waar anderen fladderden, voelde hij zich stokstijf.
Waar anderen praatten, luisterde hij.
Waar kinderen schreeuwden, zweeg hij, verbaasd, verbijsterd soms.
Het was niet zijn wereld, het was niet zijn huis, het was niet zijn land.
Hij leefde in zijn hart, in zijn hoofd, en alles wat er buiten gebeurde leek buiten zijn herinnering te blijven.
Het raakte hem niet.
Niet echt.
Van jongs af aan ging hij mee naar de kerk.
Het huis van God.
Maar hij vond Hem er niet.
Hoe hij ook zocht, tussen de stoelen of net onder het plafond.
Tussen de stortvloed van woorden.
Tussen de eentonige cadans van het gezang.
Hij bleef verborgen.
Hulde zich in duistere nevelen.
Het was eng op school, toen hij daar werd losgelaten.
Of beter, vastgezet.
Zo dicht bij de anderen.
Zo klassikaal massaal.
Maar zodra hij leerde lezen, ging er een wereld voor hem open.
Nieuwe werelden zelfs, in honderdvoud.
Van andere landen, verre landen.
Andere mensen, ook echte mensen.
Realistische fantasie.
Fantastische realiteit.
Droomwerelden ontvouwden zich voor zijn geestesoog.
En hij speelde, dwaalde, doolde, droomde mee.
Het was een feest.
Een zwijgzaam feest, dat wel.
Een eenzaam feest.
Hij worstelde zich door zijn zeer verwarrende puberteit.
Zijn verlegenheid werd nog groter.
Zijn verlangen ook.
Hij las diepe boeken, rijke beelden, mooie vergezichten.
Hij zocht de betekenis van de wereld, het leven, de liefde.
Hij groef en verbaasde zich.
De raadselen lagen voor het oprapen.
De verwondering groeide.
Maar ook de verwarring nam toe.
Want er was hem verteld dat je een struikelaar was.
En dat er eerst een wonder moest gebeuren.
Voor je kon lief hebben.
Voor je mocht vertrouwen.
Van de andere kant vandaan.
De overkant.
Maar het klonk zo zwaar, zo traag, zo apathisch.
Als wachten op het graf.
Maar anderen vertelden hem enthousiast.
Dat het veel makkelijker was.
Gewoon ja en amen zeggen.
Maar het klonk te simpel.
Een laddertje op klimmen naar de toren van Babel.
Hij vond het maar verwarrend.
Hij wilde best.
Hij geloofde het allemaal, het wonder, de liefde, de boodschap.
Hij was niet blind.
Maar hij had nog zo veel vragen.
Over de gebrokenheid.
Het leed.
Er bleef zo veel verborgen.
En zo worstelde hij door.
De boekenkast raakte voller en voller.
Tot hij de liefde vond.
Fladderende vlinders.
Een doosje vol geluk.
Zo maar, onverwacht.
Verbaasd, verwonderd, geraakt.
Hij gaf zich over.
Vrijwillig.
Hoop werd werkelijkheid.
Toen werd het leven anders.
Het draaide ineens ook om de ander.
Want de liefde was mooi, maar ook nuchter.
Met twee benen op de grond.
Hij daalde neer op aarde.
Werd mens tussen de mensen.
Zo ging er van alles kriebelen.
Al bleven de vragen.
Al zocht hij de woorden.
Al groef hij steeds dieper naar antwoorden.
Het leven ging van lieverlee zijn gang.
Het werk riep, de dagen vulden zich.
Bezigheden hielden hem bezig.
Van denker werd hij doener.
Maar, al was de aarde zijn werkplaats.
Worstelden zijn voeten zich door de modder.
En struikelde hij regelmatig.
Hij bleef stug zoeken naar het licht.
Hij ademde lucht.
Hij haakte naar hoger.
Hij wist, er is meer.
Het moet anders.
Het kan beter.
Hij geloofde het, vast en zeker.
Maar hoe?
Hij werd man.
Hecht in de echt verbonden.
En hij werd vader.
En het kleine, dat uit de liefde ontstaan was.
Dat van boven gekomen was.
Dat mens werd.
Dwars door de pijn, het bloed en het wachten.
Het ontroerde hem diep.
Hij aanschouwde een regelrecht wonder.
Een nieuw leven, gegeven.
Te klein voor woorden.
Te groot voor begrip.
Maar gehoopt en geloofd.
Nu van vlees en bloed.
En voort ging het leven.
Er werden woorden geboren.
Er werd naar licht gezocht.
Er werden wolken geschilderd.
Er werden beelden gebruikt.
Er werden meer kinderen geboren.
Er gingen meer jaren voorbij.
Maar toen op een dag.
Kondigden zorgen zich aan.
Want nieuw leven, zo kostbaar.
Bleek ook kwetsbaar te zijn.
Fragiel.
Gehaperd.
Donkere wolken.
Moeilijke tijden.
En toen ...
Stond hij daar.
Aan de grond genageld.
Oog in oog met de dood.
Zijn kind, zo geworsteld.
Weg gegleden uit het leven.
Ontsnapt.
De tijd stond stil.
Er knapte iets in hem.
Hij liep weg.
En huilde.
Heel even.
Heel intens.
Heel alleen.
Heel naakt.
Ontredderd.
En ontworteld.
Maar.
Waar hij verwachtte.
Te zullen vloeken.
Vol ongeloof.
Verhard.
En boos.
Daar zuchtte hij alleen.
Verward.
Vol smart.
Vol nameloos verdriet.
De woorden waren op.
Vanaf die dag werd het leven anders.
Vanaf die dag werd hij anders.
Pas later.
Veel later.
Besefte hij.
Dat moment.
Dat was overgave.
Dat was knielen.
Voor het verhevene.
Voor het wonder.
Voor het licht.
Te groot voor begrijpen.
Te ver weg voor grijpen.
Te liefdevol voor vragen.
Maar dichtbij genoeg.
Om te geloven.
Tegen beter weten in.
Ook als alles duister is.
Dat buigen luchtte op.
Zichzelf gewonnen geven.
Niet langer hoeven zoeken.
Naar antwoorden die hij toch niet klein kon krijgen.
Dat was de paradox.
Het leven in een notendop.
Het gaat niet om begrijpen.
Niet om klimmen of klauteren.
Het gaat om volgen.
Geloven ondanks de gevolgen.
Ondanks het struikelen.
Ondanks de nacht.
Het gaat om wachten.
Wachten op het licht.
Fluisteren in het duister.
Geduldig en met open ogen.
Het gaat om vurig bidden.
Om luisteren naar wat komt.
Het gaat om in beweging komen.
Want er is ondertussen nog genoeg te doen.
Tot later, als de dag aanbreekt.
Dat allemaal.
Dat leerde hij zien.
In het licht van de dood.
In stapjes, klein, abrupt, met vallen en opstaan.
Zo leerde hij leven.
Niet door te wachten.
Op iets wat niet komt.
Niet door te klimmen.
Naar dat wat te groot is.
Maar door overgave.
Aan Hem.
Die te groot.
En te wonderlijk is.
Maar ook zo dichtbij kan komen.
Ja, gekomen is.
Dichterbij dan ooit te komen is.
In het leven.
In de dood.
In de nacht.
En Die nu ook, door de dood heen, leeft.
Heel hoog verheven.
Ver weg.
Maar ook dichtbij.
In hier en nu.
In welke ziel dan ook.
Die zich wil overgeven.
En tempel wil zijn.
Samen struikelen ze nu verder.
Maar wel met lichte tred.
Losjes.
En vrij.
*** Dit is een bijdrage in het kader van de #Bloghop van november,
georganiseerd door @Christelijke Webloggers ***
Mooi, voor mij ben je opnieuw de host.
BeantwoordenVerwijderenNou, Lineke, dat is te veel eer ...
VerwijderenOntroerend en aangrijpend!
BeantwoordenVerwijderenDank Wendy ...
VerwijderenAlleen samen met de Heer leren we de acceptatie van de leed. Alleen met hem leren we het opstaan nadat we eerst gevallen zijn. En dan leren we nog, dat er veel meer in het leven is dan pijn en leed...Er is de genade, die de liefde weer oproept al zou men al denken dat ze dood was... Juist in de overgave en de machteloosheid raakt de liefde de mens aan en opent een nieuw perspectief.
BeantwoordenVerwijderenAmen, Aldona. God is niet te vinden op de toppen van bergen of in kolossale kerken. Maar Hij zoekt mensen op in de puinhopen van het leven, tussen al wat gebroken is, Hij heeft hart voor de geknakten. En toch blijven er ook dan nog vragen, want zo werkt het niet altijd en zeker niet bij iedereen.
VerwijderenIn één adem gelezen... Jij bent winnaar omdat jij je overgeven kon! ( met winnaar bedoeld ik niet dat je iets tijdelijks op aarde gewonnen hebt maar meer dat Hij jou voor zich gewonnen heeft).
BeantwoordenVerwijderen'Hij' is niet persé 'ik', Petrina ... Maar ik ben het met je eens, Hij is altijd groter en als je dat durft te erkennen, buigt Hij zich naar je over. Hij wacht altijd geduldig, maar niet op onze prestaties, Hij wil ons helemaal ...
BeantwoordenVerwijderenIn 1 adem gelezen....
BeantwoordenVerwijderenAnton, ik viel zomaar even blogland binnen en belandde op jouw site en las ik dit....
Ik herken er veel in, maar de paradox..... daar ben ik (nog) niet...
Ben zo aan het worstelen.... het dal is zo diep.... en de helling zo glad.... en glibberig....
Zucht.
Ik ga dit zeker nog eens lezen!
Marian
Ach Marian ... houd moed. En wacht ... Hij wacht.
Verwijderen