Door het riet klinkt een lied.
Het is de wind die fluistert.
Het zijn de stelen die wiegen op de maat.
Het zijn de halmen die wuiven.
Het zijn de golvende vlagen, zacht en teer.
Het klinkt zo idyllisch.
Zo poëtisch in het morgenlicht.
Maar wat is nou feitelijk riet?
Het stelt niet zo veel voor.
Je loopt er zo maar aan voorbij.
De stelen hol, de halmen hangend.
Geen kleur, geen geur, geen bloei die vertedert.
Een steel is zo geknakt.
En zo langs de weg, ontneemt het vaak het uitzicht op wat er achter ligt.
Aan schoonheid en aan vergezichten.
Aan landschappen en aan hemelgewelven.
Maar, geloof het of niet.
Als de wind waait, als de storm buldert.
En je op je fiets het weer trotseert.
Met rode wangen de wind tegemoet durft gaan.
Dan zijn het de halmen die haar kalmeren.
Samen vormen ze een muur.
Ze wiegen bedrieglijk mee in het koor van toegeeflijkheid.
Buigen nederig en diep ter aarde.
Maar ze bieden bescherming, ze halveren de kracht.
Ze vangen de felste klappen op.
Wat denk je wat.
Zo stoer, zo niet gedacht.
Kijk, dacht ik, daar zit wat in.
Dat is een beeld dat blijft hangen.
Het iele riet, futiel en flinterdun, buigzaam als het leven.
En toch, samen sterk, een deken, een cordon, een muur van tederheid.
Kijk, denk ik dan, zo zijn ook wij, mensen.
Ook ik, ben niks, een hol vat, niets waard, zo zacht als pap.
Wat stel ik voor op de grote oceaan van kracht en sterkte?
In het grote heelal, wie ziet het stipje van mijn lichtje?
Wie kan ik ondersteunen, als ik zelf zo makkelijk struikel?
Maar dan, toch, dwars daar tegenin, niet ik, maar wij, wij samen.
Wij buigen mee, wij worden weggedreven, wij buigen voor het kwaad.
Wij kunnen de storm niet weerstaan, het vuur zal ons verzengen.
En toch, als we samen zijn, rondom het vuur van al onze vonkjes.
Als wij liefhebben in het kwadraat.
Aanstekelijk durven zijn.
Open en transparant.
Als we durven luisteren naar elkaars hart.
Als we durven huilen op elkaars schouder.
Als we samen kunnen lachen, door de tranen heen.
Als we samen zingen, in het donker, in het duister, in de pijn.
Ja, dan gaat het golven, dan buigen we weer terug, telkens opnieuw.
Verheffen we onze halmen op de sporen van rechtvaardigheid.
Dan worden we aanstekelijk en verdraaglijk voor elkaar.
Dan zal het wervelen, waaien, weelderig bloeien.
Ik geloof in het riet, ook al zie ik het niet.
Al brengt de storm mij aan het twijfelen.
Al rollen de tranen over mijn wangen, van de wind die in mijn ogen prikt.
Al breekt het zweet mij uit, al doet het weten mij trillen.
Ik fiets maar door, de kop in de wind, hardnekkig, eigenwijs.
Het gaat allemaal voorbij, het duister lijkt te winnen.
Maar het licht is gezaaid, dat geloof ik, de hoop is geboren.
Want de wind zal gaan liggen, de winter gaat voorbij.Het zal weer lente worden, het wacht, ik weet het zeker.
De hemel zingt een lied, hoor je het ook?
Kom, laten we samen buigen, schouder aan schouder.
Stil zijn in de wind en kijken over het water.
Kom, laten we, hand in hand, vragen durven stellen.
Twijfels strooien naar de hemel en bidden om kracht.
Kom, laten we lopen, als fietsen niet meer gaat.
Stap voor stap, naar verder, naar altijd.
Kom, laten we hopen, tegen beter weten in.
Laten we gek doen en geloven.
Kom, laten we knielen.
Bij het kleine, iele riet.
Ragfijn en flinterdun.
Of zie je het niet?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten