Hier zit ik nu.
Alleen.
Verward.
Ontdaan.
Geschokt.
Gevlucht.
Het ging zo snel, zo onverwacht, zo anders dan gedacht.
Het leek alsof het spel zou gaan beginnen.
Het feest van een nieuw koninkrijk.
De opgang naar iets groots.
Een bouwsel van jewelste.
We zouden het anders doen.
We gingen er langzaam in geloven.
Want hij had iets in ons teweeg gebracht.
Hij had ons gezien en aangesproken.
We waren hem gevolgd, nieuwsgierig, geprikkeld.
Aangestoken door een vreemd virus.
Hij had iets aparts.
Hij straalde rust uit.
Hij wist, doorzag, was doelbewust.
Een zweem van macht en kennis.
Hij kende, deelde, droeg, bedacht.
Hij ging zijn eigen weg.
Weloverwogen, recht door zee.
Altijd anders.
Onverwacht.
Ja, apart.
Niet dat wij hem begrepen.
Niet dat we wisten wat hij zag.
Niet dat we deelden in zijn visie.
Niet dat we hem konden volgen.
Hij baande zich een weg.
Anders.
Maar we koesterden ons in zijn kennis.
We hoorden zijn verhalen.
Zijn vreemde invalshoeken verrasten ons.
Maakten iets wakker.
Riepen iets op.
Een herkenning.
Een verlangen.
Diep in ons weggeborgen.
Een vuurtje.
Aangeblazen.
Aangewakkerd.
We proefden iets van liefde.
We hoorden van een toekomst.
We deelden in zijn visie.
Stukje bij beetje.
Geen wetten of regels.
Geen religie.
Geen vormen of omhaal van woorden.
Maar een ander leven.
Een ander koninkrijk.
Een weg.
Een weten.
Een hunkering.
Een zien, zonder te oordelen.
Een doen, zonder te vragen.
Hij riep ook vragen op.
Daagde ons uit.
Zette ons op het verkeerde been.
Sprak vreemde dingen.
Liet iets merken van macht en oorsprong.
Hij deed vermoedens rijzen, dat hij meer was dan hij liet merken.
Het verwarde ons.
En, te vaak dan ons lief was, sprak hij over zijn dood.
Van binnenkort.
We wilden het niet geloven.
We hebben het niet beseft.
Want nu.
Nu lijkt het zo ver te zijn gekomen.
Is hij gevangen.
Gepakt.
Nu wordt hij daar berecht.
Bespot.
Geslagen.
Uitgejouwd.
Afgeranseld.
Ik kon het niet langer aanzien.
Het deed zo'n pijn.
Ik voelde elke slag.
Maar ik durfde niet meer.
Niet langer.
Het is zo verwarrend.
Zo banaal.
Zo onverwacht.
Het gaat door merg en been.
Hij, die zo liefdevol kon zijn, wordt kapot gemaakt.
Afgeslacht.
Omgebracht.
Het gaat er van komen.
Ik voel het.
Ik sta er bij.
Sidder.
Huiver.
Onderga.
Maar ik kan er niets aan doen.
Het is te groot.
Te groots.
Te alomvattend.
Ik kan alleen maar toeschouwer zijn.
Van gepaste afstand.
Mijn wereld vergaat.
Mijn verwachting valt in duigen.
Ik had het mis.
Ik heb iets gemist.
Het lijkt of hij het wel heeft geweten.
Ik snap het niet.
Ik kan er niet bij.
Mijn God, red hem.
Houdt hem vast.
Ik moet hem los laten.
Laten gaan.
Noodgedwongen.
Maar ik voel me zo laf.
Zo gevlucht, bij hem vandaan.
Zo verlaten, tegelijkertijd.
Zo alleen.
Mijn God, red mij.
Het lijkt.
Het lijkt of mijn wereld instort.
Of de wereld vergaat.
Of het einde is gekomen.
Of ...
Ik.
Ik moet.
Ik moet gaan.
Terug.
Weer naar hem.
Ik wil er bij zijn.
Toch.
Zien wat er gebeurt.
Het einde ondergaan.
Er gebeuren dingen, te groot voor mij.
Ik voel iets.
Onrust.
Verwarring.
Angst.
Doodsangst, ja zijn angst, ik voel het ook.
Een laaiend vuur.
Het doet ongelooflijke pijn.
Het schroeit en schuurt.
Het bijt en boeit.
Het verteert mij.
Ik kom er niet los van.
Ik ben met huid en haar verbonden.
Aan hem.
Zelfs nu.
Altijd vast.
Gebonden.
Doordrongen.
Ik moet gaan.
Nu.
Komt wat er komen mag.
Ik wil hem zien.
Want hij is bijzonder.
Zo uniek en anders.
Ik wil er zijn.
Dichtbij.
Het is te groot voor mij.
Te ver.
Te veelomvattend.
Het heeft mij gevangen genomen.
Veranderd.
Het trekt mij.
Het houdt mij vast.
Hij.
Hij is het.
In het aanzicht van de dood, roept hij mij.
Mij?
Ik moet gaan.
Ik kan niet anders.
Het leven roept.
Meedogenloos.
Naar de dood.
Ik kan zijn liefde niet ontlopen.
Die is sterker.
Sterker dan de dood.
Ik moet gaan.
Verward.
Ongelovig.
Schuldig.
Uitgeblust.
Ontdaan.
Geschokt.
Het lijkt of hij mij roept.
Trekt.
Onweerstaanbaar.
Ik ga.
Ja.
Nu.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten