Wij?
Wie wij zijn?
Wij hebben geworsteld, gestruikeld, misgetast en door de modder gelopen.
Wij hebben gekropen, geknield, gebogen, ondergaan en zijn onder de voet gelopen.
Wij hebben gelezen, geweten, onderzocht, gezocht.
Wij hebben beetje bij beetje ontdekt, vage vermoedens.
Wij zijn uiteindelijk gevonden, wat best een wonder mag heten.
Want wij zijn aan het eind van ons Latijn gekomen.
Wij zijn ontledigd, gewond, gebroken.
En nog weten wij niet alles, begrijpen wij niets.
Kunnen wij niet vangen, omvatten of verklaren, bouwen wij tevergeefs.
Want wij zijn altijd te klein en te beperkt.
Wij zijn stof.
Wij?
Wij worden tegengesproken, genegeerd, uitgelachen, aangevallen.
Wij schijnen op de een of andere manier irritant te zijn.
Maar wij zijn zeker geen mietjes.
Want wij geloven hardnekkig in zwak en klein.
Omdat we onze beperktheid en tekortkomingen ten volle beseffen.
Wij geloven in niet-logisch en onbegrijpelijk.
Wij geloven tegen beter weten in.
Wij geloven in de omweg van onwetendheid.
Wij geloven in overgave.
Wij geloven in los leren laten.
Want wij hebben leren luisteren naar de stilte.
En wij.
Wij herkennen en ontdekken.
Wij gloeien en wij groeien.
Wij leven van genade, elke dag een nieuwe kans.
Wie zien de schoonheid, de variatie, het fragiele, uiterst verfijnde.
Bewonderen de oorsprong van alles, des te meer we er om ons heen van te zien krijgen.
Wij hebben met andere ogen leren kijken.
Wij herkennen en voelen aan.
Maar wij geloven ook in meer in plaats van minder.
Anders en beter, dieper en mooier.
Nu en ook later.
Meer dan ooit.
Maar wij.
Maar wij geloven ook nadrukkelijk in hier en in nu.
Wij betreuren de gebrokenheid, het ontsporen, de pijn en het verdriet dat daarmee gepaard gaat.
Wij blijven struikelen en vallen, schieten altijd weer tekort.
Maar we weten ook van vergeving en het krijgen van nieuwe kansen.
En wij, wij zitten en kijken en oordelen niet, maar houden ons in en wachten.
Proberen te begrijpen, want wij kennen maar al te goed onszelf.
Wij luisteren naar de onuitgesproken woorden achter het zwijgen, de pijn van een ver verleden.
Wij erkennen de winter, maar blijven hardnekkig en eigenwijs geloven in de lente, in de morgen na de nacht.
En wij.
Wij staren naar de wolken ijdelheid en letten op de wind en nemen gepast afstand van wat we denken.
En wij staren naar het water en proberen ons niet mee te laten drijven op de golven van ons gevoel.
Wij zaaien stilte en geduld in de akker van het leven en koesteren het met wind en luchtig licht.
Wij regenen oceanen lente, druppel voor druppel gedoseerd.
En wij.
Wij zegenen en prevelen dingen die we zelf niet begrijpen.
Wij verbazen ons, luisteren de stilte wakker, stoken vuurtjes op, deppen met water, strooien met licht.
Wij zijn dankbaar en behoedzaam en willen houden wat we hebben ontvangen.
Wij zijn vrij en onderzoekend en preken de revolutie.
Wij veranderen het bestaande en de structuren.
En wij willen het nieuwe doen ontluiken en hullen in bestendigheid.
Wij hebben hartstochtelijk lief wat wij nog nooit gezien hebben.
Wij zingen omhoog en wij slapen gerust.
En wij.
Wij koesteren de genade en weten dat gratis ooit iets gekost heeft.
Wij zetten uit wat wij hebben ontvangen, delen uit wat we hebben gekregen, vermenigvuldigen de gaven.
Wij zaaien liefde voor later en gieten water op de hoop.
Wij schoffelen tussen de gebrokenheid en zoeken brokstukken kwetsbaarheid.
Wij koesteren en bewaren, zingen een slaapliedje, spelen doktertje.
En wij.
Wij bidden.
Omdat we het ook niet weten.
Omdat we niet kunnen dragen en verdragen.
Omdat het altijd anders is.
Omdat niet alles mogelijk is.
Omdat alles toch mogelijk kan zijn.
Wie wij zijn?
Wij geloven het wel en hoeven het niet te bewijzen.
Wij rusten op wat al gedaan is.
Wij plukken de vruchten van wat is voorbereid.
Wij zijn wie we zijn.
Ongelooflijk onaf.
Altijd dorstig.
Hongerend naar meer.
Maar toch.
Geworden zoals bedoeld.
Op weg naar nog beter.
Want wij durven eten van het levende brood.
Wij drinken van het levende water.
Wie zouden wij zijn zonder Hem die het uitdeelt?
Wij durven gaan met Hem die wacht.
Dwars door het water, dwars door de nacht.
Wij vertrouwen.
Wij hebben lief.
Omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
Voor wij van liefhebben konden weten.
Voor wij er waren.
Omdat Hij ons heeft tevoorschijn geroepen.
Omdat Hij ons wil dragen door de tijd.
Daarom zijn wij wie we zijn.
In Hem.
Geborgen.
Altijd.
Daarom, alleen daarom.
Zijn we wie we zijn.
Eén in Hem.
En Hij in ons.
Wat prachtig geschreven... wat diep, wat vol en rijk!
BeantwoordenVerwijderenDankje, Theo. Dat refrein, wie wij zijn, bleef van de week hangen na onze discussie op Facebook. Ik ben er even mee aan de haal gegaan ... Wat betekent het als we onszelf christen noemen, volgeling van Christus? En dan niet in de (woorden)taal die we in de kerk te vaak spreken/horen, maar in beeldtaal, zonder alle overbodigheid. Terug naar de kern.
BeantwoordenVerwijderenZeker mooi!!! Waardevolle woorden.
BeantwoordenVerwijderen