Vlug ben ik langs je heen gelopen van de week, op weg naar weer een prachtige zonsondergang, die zich aan het firmament toonde aan wie er opmerkzaam voor was.
Maar toen ik terugkwam, heb ik je wel gezien.
Even ben ik neergeknield, heb je bekeken.
Vastgelegd op beeld.
Je leven was voorbij, dat was duidelijk.
Gescheurde vleugels.
Bevlekt.
Onbewogen.
Stil.
Te vroeg voor het voorjaar.
Had je de winter overleefd op een warm plekje?
Geschuild?
Het einde uitgesteld?
Gerekt?
En toen, toch geraakt, door onheil van buitenaf?
De laatste adem uitgeblazen?
Weggerukt uit het leven?
Zo maar voorbij?
Op het alleronverwachtst?
Ach.
Het leven is zo kwetsbaar.
Zo breekbaar.
Zo fragiel.
Zo'n handbreed tussen leven en dood.
Zo'n dunne scheidslijn.
Zo'n wapperend gordijn.
Heel even maar, onoplettendheid, en je bent er geweest.
Je hebt bestaan.
Bewogen.
Gedaan.
Gevlogen.
Gedarteld.
Gegeten.
Gedronken.
Geleefd.
Van rups naar vlinder.
Van traag en aards, bovengrondse worm.
Naar vliegensvlug en flinterdun, als een hemelse mini-engel.
Je bent zo mooi, zo bewonderenswaardig.
Je toont in al je kleurenpracht de grootsheid van je Schepper.
Die je bedacht.
En vormde.
Je tot leven riep.
Een wereld voor je schiep.
Om in te wonen en te zoeken, te doen en ook te zijn.
En nu?
Waar ben je nu?
Is er een vlinderhemel?
Was jij ook in het paradijs?
Ik zou het zo graag willen weten.
Of ik je nog eens tegenkom.
Misschien kunnen we een praatje maken.
Zullen we samen kunnen vliegen.
Of gaan we dan een dansje doen?
Ik zou zo graag een liedje voor je willen zingen.
Een requiem.
Verdrietig, vol van sombere tonen, harmonie en jammerklacht.
Of misschien wel juist een vrolijk liedje.
Een ode op je leven, zo luchtig en vol glans.
Want het is toch bijzonder, dat je er bent geweest?
Dat er eerst niets was, zonder jou?
En dat jij met een zucht van de wind gekomen bent.
Zomaar ineens.
Spontaan.
Dat is een wonder toch?
Al was je dan zo klein.
Je hebt er mogen wezen.
Je hebt er mogen zijn.
We hebben allemaal genoten.
Wij die je zagen gaan.
En even hebben stil gestaan.
Om echt naar je te kijken.
Met het licht in onze ogen, omhoog gekeken, op jou gericht.
Je gedartel en gespartel.
Je kleurenharmonie.
Je tederheid.
Maar nee, ik kan niet zingen.
Ik heb geen woorden voor jouw leven.
Ik kan niet verwoorden van het wonder.
Het was te groot.
Te onbevattelijk.
Het schiet altijd tekort.
Ik kan alleen maar stil staan.
Heel even.
Hier.
Bij je foto.
Je leven.
Je dood.
En stil zijn.
Zwijgen.
Mijmeren.
Over jou.
Het leven.
De dood.
De Bron van dat leven.
En de poort van de dood.
Denkbeeldig neem ik mijn hoed af.
Buig mijn hoofd.
Ik groet je.
Ik ga weer.
Ik moet weer verder leven.
Tot ooit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten