Vol beelden van verwarring, zorgen, geruchten, huiver.
Vlammende waanzin, kille ogen.
Blinde haat.
Bruut en bloederig geweld.
Oplaaiende oorlogen.
Nu vele doden verder.
Elk mens telt.
Eén leven tegelijk.
Een keten van intens verdriet.
Werelden van steeds dichterbij gekomen pijn.
En als een schril contrast.
Van ons op afstand.
De vele lege woorden.
Die zo maar de geladen en breekbare stilte verstoren.
Kenmerkend voor eigen onmacht.
Machteloosheid.
Onverklaarbare scheuren in het zorgvuldig opgebouwde en gekoesterde vooruitgangsevolutiedenkbeeld.
Zou ik het liefst van alles.
Willen schuilen in een glazen stolp.
Van niet aanraakbaar zwijgen.
Op gepaste afstand.
Als. kluizenaar.
Mijn eigen veilige schulp bouwen.
Van eenzaamheid.
Met vergulde luiken.
Die als een filter alles tegenhoudt.
En somber wereldnieuws buitensluit.
En in de ijzige kilte en sombere regen laat staan.
Waar al het laakbare in verdwijnen kan.
Bestemd voor vooroordelen.
En laffe misverstanden over god.
Een eigen open schoorsteenluikje naar boven metselen.
Voor ongestoord genieten.
Mijn eigen kleine stukje hemels blauw.
Het liefst pot ik mijn liefde op.
En vorm ik rijmpjes ijdelheid.
In een klein tuintje van slaap en overdaad.
Als een stilte-oase.
Als een ivoren toren.
Zonder kans op aangetaste of negatieve gevoelens.
Of wansmaak.
Of onrust.
Of afgrijzen.
Maar nee.
Toch.
Zou ik daar nooit lang in kunnen leven.
Kwelt telkens nieuwe onrust dan.
Mijn quasi-idyllisch, maar toch feitelijk te luchtig bestaan.
Want niet betrokken.
En onaangedaan.
Nee.
Er zal iets blijven knagen.
En er roept iets in mij wakker.
Ik voel iets vlammen.
Verontwaardiging.
Er wellen duistere woorden op.
Ik wil naar buiten.
Op den duur.
Handen uit de mouwen.
Hersenloze koppen snellen.
De barricaden op.
Maar.
Bij de eerste stap.
Naar buiten.
De boze wereld in.
Weet ik het weer.
Laat los.
Mijn woede.
Mijn wraak.
In het vuur van God's toorn.
Op Zijn tijd.
Want.
Mijn taak.
Mijn leven.
Is en blijft.
Zijn leven.
Doorgeven.
Zijn licht.
Verspreiden.
Zijn woorden.
Naar buiten.
Zijn liefde.
Als medicijn.
Als tegengif.
Als ultieme kracht.
Door dwaasheid heen.
Dwars en tegendraads.
Via de weg van zwakheid.
Met veel geduld.
En stug volharden.
Want.
Wat ik ontvangen heb.
Wat mij geraakt heeft.
Diep van binnen.
En wat ik ook koester.
Dat is als het zaad wat mag groeien.
Dat kan vrucht dragen.
Dat komt naar buiten.
Dat mag ik ook delen.
Dat vindt Zijn weg.
Ja.
Ik aarzel.
Ik twijfel.
Ik weifel.
Ik huiver.
Ik krimp ineen.
Ik zie de nacht.
Ik weet wat wacht.
Het wordt alleen maar erger.
Maar ook.
Ik weet.
Mijn schulp biedt nooit genoeg bescherming.
Die zal vergaan, vergruizelen, verschrompelen.
Tot niets.
Ik weet.
Ik geloof.
Ik vertrouw.
De liefde is altijd sterker.
Dan de dood.
Dan het leven.
Dan wie dan ook.
Het is de Hoop.
Die het Leven kwam brengen.
Dwars door de dood heen.
Het is de Geest.
Die leven geeft.
Het is de Deur naar later.
Het is de Weg naar het grote Doel.
Het is de Waarheid die staat als een Huis.
Het is de Rots waarop wij mogen bouwen.
Het is de Oase in de woestijn.
Het is de Heer.
Die Ruimte maakt.
Ruimte om in te wonen.
Het is het Licht dat overwint.
Het is de Metafoor, die niet in woorden is te vangen.
Het is het Woord.
De Liefde Zelf.
Daarom.
Ben ik.
Die ik ben.
Durf ik.
Moet ik.
Zal ik.
Mijn schulp verlaten.
De wereld in.
Het leven tegemoet.
Komt wat er komen zal.
Al struikelend en vallend.
Al huiverend en stamelend.
Al aarzelend en verdwalend.
Maar wel betrokken.
Aangedaan.
Luisterend.
En zoekend.
Ontvankelijk.
En vol ontfermen.
Niet met het zwaard.
Maar wel met open armen.
Want.
Hij.
Is mijn Stolp.
Mijn Schulp.
Mijn glazen Huis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten