Het rookt hier nogal.
Het ruikt naar grote woorden.
Walmende wolken.
Geschroeid en verzadigd.
Afleidend.
Veel teveel.
Het mist hier behoorlijk.
De kern aan het oog onttrokken.
Het licht is verdicht.
Het zicht verduisterd.
Wij dwalen af.
Verstrooid.
En we ondergaan gedwee.
Te moe voor tegengas.
Te verdwaasd voor een weerwoord.
Te zittend om op te staan.
Vastgeroest.
Passief.
Het zal toch zeker wel een keer overgaan?
Of, nog erger, het hoort toch zeker zo?
Want het is altijd al zo geweest.
Kom.
Laat je niet bevriezen.
Laten we bidden tot de wind.
Of zij waaien wil.
De mist naar opzij van de weg.
De rook waar zij hoort, in de wolken.
Laten we opstaan.
Laten we gaan.
Laten we wapperen in die ijle rook.
Zij hoort hier niet.
Zij belemmert slechts.
Het zicht, de weg, het leven.
Onze handen bewegen naar de hemel.
Onze voeten voort.
Op zoek naar voorbij de mist.
Waar het licht hoort te zijn.
En te schijnen.
En voorbij ook de rook.
Waar het vuur is begonnen.
Ooit, ver hier vandaan.
Weet je het nog?
Toen je de vlam in het oog hebt gekeken.
Gebiologeerd door het mysterie.
Van warmte die zichtbaar wordt.
Maar ongrijpbaar blijft.
Walmend, kronkelend, vol van diepzinnige kleur.
Weet je het nog?
Hoe het licht is begonnen.
Waar de bron ergens ligt.
Ergens ver weg.
Want je kunt het niet raken.
Waar je ogen niet reiken.
Je kunt er niet bij en gelukkig ook maar.
Je bent te teer en te vol van vorm.
Het zal je verschroeien, verteren.
Als je te dichtbij durft komen.
Zoals ook die vlam en dat vuur.
Je kunt het niet raken en toch is het daar.
Raar, maar zo waar.
Maar de stralen, de gloed en de warmte, die kunnen je raken.
Verwarmen, verwonderen, voeden, verkleuren.
Tot een levend schilderij van aandoenlijkheid.
Je hart zal ontdooien.
En je ziel wordt zo blij.
De hoop zal zich voeden.
Je leven ontroerd onder ogen gezien.
Heel diep in jou zal het vuur weer gaan gloeien.
Zacht zal zich een lied losweken.
Traag en bedachtzaam, maar vol energie.
En vleugels krijgen, teer en ragfijn.
Maar vrij om te vliegen, dartelen, licht en spontaan.
Er zijn geen woorden te vinden voor dit diepe mysterie.
Het onstilbaar verlangen dat van binnenuit wordt aangewakkerd.
De verbinding die met een onbereikbaar licht wordt gelegd.
Je zult het niet kunnen verklaren of uitleggen.
Maar de bron zal blijven stromen, weer opnieuw, telkens door.
Druppel voor druppel, in de tijd van voorbijgaan.
Verkoelend, verkwikkend.
En het vuurtje zal blijven gloeien, diep van binnen.
Als je bent aangeraakt door de warmte en het leven.
Als je je mag koesteren in het dagelijks licht.
Kom dan.
Onderken de duisternis en het namaaklicht.
Laat je niet vastnagelen in de versluierende mist.
Laat je niet murw beuken door koele woorden.
Die je al duizend keer hebt gehoord.
Onderken je rusteloosheid.
De drang naar open.
De blik naar buiten.
Laten we gaan.
Midden in de kille winter.
Zingend van hoop, biddend om licht.
Laten we handen vinden om te delen.
En harten die open staan.
Laten we minuscule zaadjes gaan strooien.
Bomen gaan planten, die naar de hemel reiken.
Blaadjes gaan blazen van een nieuwe lente.
Laten we naar bronnen gaan boren, diep in de aarde.
Opwellend water laag bij de grond.
Kijk.
Kijk om je heen.
Naar de ogen.
De ogen van mensen.
Ze wachten.
Ze willen weten.
De harten.
Ze willen het horen.
Maar ze weten niet hoe.
Stoot je neus maar.
Honderd keer voor niks.
Vertel het gerust.
Lok ze maar mee.
Overal kun je ze vinden.
Die ene, de enkeling tussen de velen.
Die hoopt op het licht.
Die zat is van mist en onzuivere nevel.
Die beschadigd is door akelige rook.
Die hoest van onmacht.
Maar die snakt naar een vlammetje hoop.
In een harde wereld.
In een donkere nacht.
Blaas.
Blaas maar gerust.
Wek het vuur op.
Wakker het aan.
Richt het licht op.
Laat het maar schijnen.
Geloof er maar in.
Het kan overal komen.
De weg is waar wij gaan willen.
de eerste 3 coupletten is hoe ik me voel...
BeantwoordenVerwijderenhet laatste couplet, dat hoop ik nog (weer) te vinden