Sinds lang, inderdaad.
In de stilte wachten op het niets.
Mijn hart in rust.
Ruimte voor mijn wijd open ogen.
Horizon rondom.
Mijn lichaam in beweging, wandelend voor Uw aangezicht
Even op adem komen door de regelmaat van in en uit.
Frisse zomerlucht.
Enerverend licht.
Hemels blauw en helderwitte wolken.
Los van woorden, daden, bezigheden.
Los van willen, wensen, doen.
Los van mensen.
Eén met U alleen.
Hier, in de zwijgzaamheid van Uw natuur, de weldadige ruimte van uw openluchtkathedraal.
Waar Uw immense grootheid zichtbaar wordt in Uw bijzondere oog voor detail.
Vind ik mijzelf wellicht een beetje terug.
Kan er misschien weer even tegen.
Laad stukje bij beetje mijn haperende accu op.
Ik observeer en absorbeer hier overdaad en variatie.
Verwonder mij over de bedrijvigheid van al het aards gefriemel.
Luister naar het eigen geluid van elke gebekte vogel.
Steeds hetzelfde liedje, maar elke morgen nieuw.
Ik wandel mee op het onhoorbaar tempo van de wolken.
Aanschouw het ritme van de wind die vluchtige vlagen legt over een keur aan kleurige bloemen.
Zelfs het groene gras ritselt met rustige regelmaat, fluistert in stille harmonie.
De lucht is fris en fruitig.
De adem van mijn geest hecht zich heel even met de Uwe.
De stilte resoneert de eeuwigheid, wachtend in een ongeziene verte.
Zwijgend en ongedwongen wachten wij op elkaar, zonder een doel, maar met verlangen.
Wederzijds ja, dat is waar het om draait.
***
En toch, Heer die mij kent, zit ik een beetje in de knoop.
Warrig in de war.
Lig ik ook, lijkt het, wat eigenaardig overhoop.
Meest met mezelf.
Al denk ik ook wel eens een appeltje met U te moeten schillen.
Maar dat is dan wel een beetje speels bedoeld, niet sikkeneurig of verwijtend.
Ik wil maar zeggen, Heer, snapt U een beetje wat ik bedoel?
Tussen de woorden door?
Leest U mijn hart?
Raakt het U dat ik in verwarring ben geraakt?
Verdwaald wellicht of van het padje af?
Ik bedoel, de wereld huilt en vecht en kraakt, mensen staan elkaar naar het leven om niets.
Of, nog erger misschien, om bepaalde banale idealen.
En ondertussen amuseren we ons kapot.
Kijken we allemaal tegelijk naar een rollend balletje in het vlakke groen en vieren een bont en vrolijk feestje.
Of we maken ons druk om een paar centen of procenten meer of minder.
Wat de één aan eten tekort komt wordt elders zinloos doorgedraaid.
We kopen maar en willen meer, steeds nieuwer, beter, duurder, sneller.
Zo schril en schrijnend, zo hol en leeg, zo uitermate tegenstrijdig en goedkoop.
Nieuws wordt gemaakt en als opgeklopte hype verkocht.
Gebakken lucht en opgefokte kluchten.
Gezwets, geklets, gezever in de ruimte.
We vergapen ons en observeren, analyseren voor en praten na.
Communicatie noemen we dat, en sociaal, maar ondertussen woeden er oorlogen, sterven er kinderen, worden meisjes verkracht en getekend voor het leven.
De balans is zoek, want wat vandaag nieuws is en morgen hetzelfde, blijkt niet interessant genoeg meer om te blijven herhalen.
We praten wel, maar zijn het luisteren zo akelig verleerd.
En als we wel luisteren, knikken we wel, maar blijven vervolgens stijfjes zitten.
Onmachtig tot contact, niet in staat tot actie.
Wel weten, maar niet doen.
Wel willen, maar niet kunnen.
En zo leven we langs elkaar heen.
Ieder in ons eigen huisje, beperkte tuintje, omheind door een zelfgenoegzame schutting.
Niet betrokken op elkaar.
Het hikt.
Het schuurt.
Het rammelt.
Het ontaardt.
En, Heer, ik zie en observeer, constateer en analyseer.
Maar ik kan me er ook niet aan onttrekken.
Ik maak er deel van uit, ben er door aangeraakt, om niet te zeggen door besmet.
Het virus van apathie.
Ik vlieg mee in de vaart der volkeren, zo lijkt het, naar de gapende afgrond.
Ook ik ben gevangen in besluiteloosheid.
Machteloos.
Van een afstand.
Verlamd.
De wereld schreeuwt aan alle kanten om aandacht.
Maar zij die het nodig hebben komen het juist te kort.
Zoveel handen, zoveel monden, zoveel harten.
Open, vragend, roepend.
Smekend.
Want als ik al wil, en kan, en durf, waar moet ik dan beginnen?
Moet ik druppels uit gaan delen op gloeiende platen?
Of moet ik mijn profetenmantel aan, de barricaden op?
Moord en brand gaan schreeuwen?
Als er toch niemand luistert?
Ik ben zo moe van alle woorden, al het weten, al het kennen.
Van alle overdaad aan wetten, regels, procedures en zienswijzen.
Alle interviews en studies en rapporten.
Alle waarheden en claims en adviezen.
***
Heer.
Eerlijk.
Ik geloof in U en vertrouw U wel.
Met heel mijn hart.
Volkomen en oprecht.
Maar de vragen blijven borrelen.
Het onrecht roept.
Het ongebreideld egoïsme drukt zwaar.
Er zitten rafels aan het leven.
Veel steekjes los, niet afgehecht.
En het leven zelf.
Het is een damp.
Zo iel, zo ijl, zo ongelooflijk snel voorbij.
Zo kwetsbaar, breekbaar, zichtbaar zinloos.
En, laat ik maar heel eerlijk zijn.
In de beklemmende engte van vier zondagse muren vind ik U ook steeds minder.
Dat zo genoemde huis van U.
Tussen de rechte banken van glad en glimmend, maar dood hout.
Achter de vrijblijvendheid van allemaal achterhoofden en al te geduldige ruggen.
Met alleen die ene mond die alsmaar opengaat, maar steeds minder lijkt te zeggen.
Althans, qua inhoud, niet qua woorden.
Althans voor mij.
Het raakt niet, komt niet aan.
Het landt niet langer in de akker van mijn ziel.
Het lijkt gelikt, maar heeft te weinig raakvlak met het leven van vandaag.
En telkens weer worden we nadrukkelijk herinnerd aan wat we niet kunnen.
Beginnen we weer van voren af aan.
Een voorspelbaar ritueel.
Uitentreuren uitgekauwd.
Ik zit er, ja, maar onaangedaan.
Onaangeraakt.
Onaf.
Ingeperkt.
Mijn hoofd snapt het allemaal best.
Maar mijn hart schreeuwt van een onvervuld verlangen.
Vragen worden niet gehoord of herkend.
En blijven dus onbeantwoord.
En ik mis teveel.
Veel te veel.
De rauwheid van het leven.
Gebrokenheid.
Kwetsbaarheid.
Maar ook dat mooie, wat U heeft bedoeld.
Wat U voor ogen staat.
Uw ideaalbeeld.
Van ons.
Dat eerlijke, dat kostbare, dat heilige.
Eerlijke genade.
Geworven door Uw Zoon.
Op onnavolgbare wijze.
Die ons in vuur en vlam zou moeten zetten.
Maar ja, ik mis het.
Ook hier apathie.
Voorspelbaarheid.
Te stille rust.
Te bezig in het eigen kleine kringetje.
Want zo bekend.
Vertrouwd.
En veilig.
***
Maar om der lieve vrede wil zwijg ik in alle talen.
En slik ik duizend malen.
Doe ik soms toch wat ik vind dat ik moet doen.
Buiten de platgetreden paden.
Over de moeilijke muren.
Zoek de herkenning.
Ontmoet de bidders met gesloten ogen.
Maar het zijn er zo vaak zo bitter weinig.
Ja, Heer, ik ben best teleurgesteld.
In mensen die het beter zouden moeten weten.
Alsof U zich beperken laat door een gebouw.
Alsof die ene dag in de week ons degelijke offer is aan U.
Alsof die bruisende zee aan al te bekende woorden ons zou moeten laven.
Alsof Uw koninkrijk nog moet beginnen.
Alsof het Uw doel niet is om ons te veranderen naar een leerling, een hongerige.
Een liefhebber, een gelovige.
Een gezegende, een aangeraakte.
Een vurige, een ziener, een gezalfde, een heilige.
Alsof we niet naar buiten hoeven, zout zouden moeten zijn, met zachte woorden helend zouden mogen zegenen, meer daden hadden kunnen doen.
En alsof daar buiten ook niets goeds gebeurt, geen mooie dingen bloeien.
Alsof U daar niet ook Uw bezigheden hebt, Uw handen vol, Uw hart laat uitgaan.
Ik geloof in het goede, Heer, want ik geloof in U.
In Uw wil, Uw almacht, Uw onmetelijke creativiteit.
Ik zie ongelooflijke schoonheid, en het zingt zonder woorden van Uw grootheid.
Ik hou het hardnekkig vast, want het ontroert mij en wekt verwondering, telkens weer, steeds opnieuw.
Maar wat ik ook zie, en dus moet geloven, is gebrokenheid, ziekte, ellende, ingehouden woede, onoverkomelijke problemen, diep gewortelde haat, onoverbrugbare verschillen.
Alles lijkt uit te lopen op de onherroepelijke dood.
Het einde van een lang verhaal.
A clash of ages.
Een climax.
Of misschien juist wel een anti-climax.
Als alles in duigen zal vallen.
***
Heer.
Wie bent U?
Waar bent U?
Waar blijft U?
Wat is Uw doel?
Wat is de bedoeling?
Mag ik het vragen?
Mag ik het weten?
Kan ik er bij?
Vragen.
Veel vragen.
Twijfel.
Worstelingen.
Het is soms zo duister.
Zo'n ergernis.
Zo'n zucht in de nacht.
Zo'n onmacht.
Leegheid.
IJdelheid.
Het stottert.
Het knettert.
Het rookt.
Het ruikt.
Het struikelt.
Het kreukelt
Het knerpt.
***
En.
Toch.
Toch zie ik nu die ene vlinder vliegen.
Vlak voor mijn voeten.
Licht gevangen.
Lucht geademd.
Los met de wind mee.
Ongedwongen.
Wispelturig.
Fladderend met tere, lichte vleugels.
Zo frank, zo vrij.
Toch geloof ik.
Wat ik niet kan zien.
Toch hoor ik.
De toekomst juichen.
Zie ik kleuren dansen.
Ruisen alle wateren profetie.
Zinderen alle wolken.
Breekt het licht door.
Steeds opnieuw.
Een belofte gaat voorbij.
Toch.
Wil ik zaaien.
Licht in die nacht.
Woorden.
Van hoop.
Wil ik delen.
Van liefde.
Ongehoord.
Toch.
Blijf ik zingen.
Nieuw en ongepolijst.
Rauw en hartverscheurend.
Puur en echt.
Recht uit het hart.
Oprecht.
En eigenwijs.
***
Regen op mij, Heer.
Rakel Uw vuur op.
Waai met Uw wind.
Raak mijn geest aan.
Open mij.
Laat mij wapperen.
Maak mij vrij.
Opdat ik zal bewegen.
Opdat ik bewogen zal zijn.
Zal leren luisteren.
Stil zal zijn.
Op zal staan.
Opdat ik woorden zal strooien.
Beelden zal uitdragen
Verwondering wekken.
Dorst zal lessen.
Wegen zal wijzen.
Opdat ik nabij zal zijn.
Zal vinden.
Zal voelen.
Zal delen.
Zal zijn.
Heer.
Mag ik schommelen in de stille wateren van Uw rust?
Heel diep ademhalen?
Zwelgen in Uw liefde?
Mag ik even zwijgen?
Mag ik huilen?
Mag ik rusten in Uw schaduw?
Mag ik dansen in Uw licht?
Mag ik schuilen op Uw rots?
Mag ik wachten op Uw hemel?
Mag ik drinken van Uw dorst?
Ontferm U Heer.
Hou van mij.
Hou mij.
Alsjeblieft.
Altijd.
Stevig.
Vast.
Zo voel ik me ook, dank je
BeantwoordenVerwijderenIn een woord: prachtig! En ja, herkenbare woorden...
BeantwoordenVerwijderenPrachtig!
BeantwoordenVerwijderen