In het bos.
Is alleen.
En moe.
Zo moe.
Zo zwaar.
Zo geladen.
Zo bezwaard.
Alleen.
In het bos.
Vol andere bomen.
Die wuiven in de wind.
Die lachen met het licht.
Die dansen in de regen.
Die buigen voor de nacht.
De boom doet niet mee.
Niet meer.
De boom weet te veel.
De boom voelt te veel.
De boom ziet geen licht.
De boom is van het zuchten moe.
Hij is star en stram.
Geworteld in verharde grond.
Hij buigt niet meer mee met de wind van de dag.
Zijn bladeren dwarrelen stuk voor stuk.
Als zwijgende woorden traag naar de aarde.
Zijn takken worden kaler en leger.
Meer en meer kan hij de kilheid van de hemel ontwaren.
De boom wacht.
Maar hij weet niet waarop.
Hij is moe van het leven.
Moe van de tijd.
Leeg van zin.
Hij zwelgt in zijn zwijgen.
Zijn schors is nors.
Zijn bast verhard.
Hij lijdt.
Maar in stilte.
In het duister.
In de lijdzame stramheid van zijn bestaan.
Zelfgenoegzaam.
En uitgeblust.
Maar.
Op een morgen.
Vroeg en goed.
Als de wind stil is.
En de schemer overgaat in licht.
Zacht herfstlicht.
Met warme kleuren.
En de geur van vocht.
Uit de aarde opstijgt.
Kiert er een sliert.
Van het lage licht.
Door het bos.
Precies.
Onder de boom.
De eenzame, knorrige boom.
Op de aarde.
Op het gras.
De boom kijkt.
En kijkt beter.
Verbaasd.
Verward.
Verwonderd.
Want.
Wat hij ziet.
Zag hij niet eerder.
Was het er niet?
Of zag hij het niet?
Door het gat.
Van zijn ouderdom.
Van zijn herfsttooi.
Van zijn kruin.
Valt het licht.
Van de morgenzon.
Op een twijg.
Vol druppels.
Vol dauw.
Een jonge, iele twijg.
Vers ontsproten.
Licht geworteld.
In de aarde.
Wiegend.
In de stilte.
In de ijle morgenlucht.
In het verse twinkellicht.
Fluisterjuichlicht.
Van de nieuwe morgen.
Wonder van leven.
Gewild.
Bedacht.
Geworden.
De boom.
Schudt.
Trilt.
Ritselt.
In stilte.
Maar bevangen.
Geraakt.
Geroerd.
Ontdaan.
Bewogen.
In de wind.
Er worden.
Langzaam.
Zachte krachten.
Wakker.
In het hart.
In het hart.
Van de boom.
Lang weggestopt.
Diep begraven.
Maar bewaard.
Als sluimerend licht.
Als sluimerend licht.
Als wachtend zaad.
Als gekoesterde dromen.
Dat.
Wat.
Eerst.
Als afval.
Is gevallen.
Wat hij los moest laten.
Wat hij, daar, liggend in het gras.
Langzaam zag vergaan.
Het daalde in het duister.
Van de aarde.
En droeg.
Jaren later.
Onverwacht.
Vrucht.
Ja.
Zaad.
Van zijn zaad.
Maar bevrucht.
Door het licht.
Door het wonder van leven.
Door een stille kracht.
Ongezien.
Ongedacht.
Het is iel.
Ragfijn.
Teer.
Kwetsbaar.
Maar kostbaar.
En zachtjes.
Ongehoord.
Ongezien.
Glimlacht.
De boom.
De oude, bijna dorre boom.
Naar de hemel.
Naar het opkomend licht.
Van de nieuwe dag.
Anders dan anders.
En schrijft.
Bevangen.
Bewogen.
Door de eeuwige wind.
Een gedicht.
Van vallende bladeren.
Een tapijtje vol knisperende liefde.
Een liedje van naderend afscheid.
Een requiem op het leven.
Een buigdansje voor het licht.
Dat.
Wat.
Eerst.
Als afval.
Is gevallen.
Wat hij los moest laten.
Wat hij, daar, liggend in het gras.
Langzaam zag vergaan.
Het daalde in het duister.
Van de aarde.
En droeg.
Jaren later.
Onverwacht.
Vrucht.
Ja.
Zaad.
Van zijn zaad.
Maar bevrucht.
Door het licht.
Door het wonder van leven.
Door een stille kracht.
Ongezien.
Ongedacht.
Het is iel.
Ragfijn.
Teer.
Kwetsbaar.
Maar kostbaar.
En zachtjes.
Ongehoord.
Ongezien.
Glimlacht.
De boom.
De oude, bijna dorre boom.
Naar de hemel.
Naar het opkomend licht.
Van de nieuwe dag.
Anders dan anders.
En schrijft.
Bevangen.
Bewogen.
Door de eeuwige wind.
Een gedicht.
Van vallende bladeren.
Een tapijtje vol knisperende liefde.
Een liedje van naderend afscheid.
Een requiem op het leven.
Een buigdansje voor het licht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten